Serendipiteit
Tim Miechels
Eerder die dag had Galneïz per abuis de grootste ontdekking sinds mensenheugenis gedaan. Dat wist hij nog. Hij wist niet meer hoe hij het precies gedaan had, maar hij had iets ontdekt. Iets… belangrijks. Hij probeerde het zich voor de geest te halen, zijn gedachten helder te krijgen.
De kern van de gebeurtenis herinnerde hij zich. Dit had op hem een indruk achter gelaten, die zelfs zijn huidige toestand niet kon laten vervagen. Het was een kleine vergissing geweest in een simpele spreuk, maar met deze kleine vergissing had hij twee van de wetten der magie verbroken. Wetten, die zelfs volgens de belangrijkste grootmagiërs van Dalvan niet verbroken konden worden. De wetten van tijd en ruimte.
Oké, ja, dat was wat hij gedaan had. Maar hoe zat het met de details? Zijn gedachten waren wazig. Zijn hoofd leek vol met een dikke wol te zitten, waarin gedachten en herinneringen verstrikt zaten en soms half zichtbaar werden voordat ze weer met elkaar verknoopten en uit het zicht raakten.
Galneïz probeerde terug te denken aan het moment van de ontdekking zelf. Hij was bezig geweest met een studie naar de werking van organen van kleinere dieren. Ja, dat was het. Maar waarom? Het had iets te maken met zijn huis. De oude schuur waar hij de laatste maanden zijn intrek had genomen zat vol met… knaagdieren, ratten, ja! En… hij had een manier willen vinden om de ratten in kippen te veranderen. Kippen legden eieren, ratten legden geen eieren. Galneïz was boven alles een praktisch man.
Een beeld doemde helder voor hem op. Hij had zonder veel moeite een rat gevonden in een hoek van de mottige oude schuur en deze stond voor hem op tafel. De tafel had zoals altijd vol gelegen met papieren… instrumenten… onduidelijke snuisterijen… dat deed er niet toe. Focus. Hij had een plek vrij gemaakt op de tafel voor de rat. Dat was belangrijk. De spreuk om een rat te veranderen in een kip was simpel, als je wist hoe het moest. Verschillende formules, de onderdelen van de spreuk, veranderden verschillende delen van de rat: rattenorganen in kippenorganen, haren in veren, bek in snavel. Fluitje van een cent. Maar bij het opzeggen van de spreuk en het maken van de bijbehorende gebaren was er iets mis gegaan. Hij was niet gefocust. De rat verdween.
Hij verloor zijn focus.
Het bouwwerk van gedachten dat Galneïz had proberen op te bouwen begon langzaam weg te zakken in het grijze moeras dat zijn hoofd steeds verder vulde. De rat was verdwenen, tot zover klopte het. Daarna… hij had gezocht. Niets gevonden. Tot… wanneer? Tijd, ruimte, tijd… de volgende dag. Ja. Tot de volgende dag. Het was een mooie dag. Hij had zitten ontbijten, buiten, voor zijn schuur. Een bord… pap, bruine pap met krenten. Of andere soorten gedroogde vruchten. Of geen vruchten? Deed er niet toe, focus.
Hij had zitten ontbijten en toen, uit het niets, was de rat verschenen. In zijn pap. Met een klein plonsje. Het had even geduurd voor Galneïz zich besefte wat er precies gebeurt was. Hij had de nacht ervoor nauwelijks geslapen, hij bleef zich maar afvragen wat er nu precies was misgegaan. Wat er gebeurd was. Hij had de rat aan zijn staart uit de pap getild en naar het druipende dier gekeken. En toen wist hij het.
Hij wist het. Wist hij het? Hij wist dat hij het wist, maar wat wist hij? Galneïz schudde met zijn hoofd en probeerde zijn gedachten in bedwang te krijgen. Hij keek naar de ruimte om hem heen. Zijn zintuigen waren gehuld in dezelfde grijze mist als zijn gedachten, dus het was moeilijk om te zien.
Hij zag… kale grijze muren, het harde, houten bankje waarop hij zat. Waar was hij? Wat deed hij hier? Deed er niet toe. Focus.
Hij had honger. Eten. Pap? Pap. Ja, de rat was in de pap gevallen. Galneïz had buiten zitten ontbijten toen het gebeurde. De dag nadat hij verdwenen was, een steenworp afstand van de plek waar hij verdwenen was, was de rat weer tevoorschijn gekomen. In Galneïz’ pap. Hij was met de rat stevig vastgehouden aan zijn staart naar binnen gerend. Hij rommelde tussen zijn aantekeningen van gisteravond en vond de spreuk van gisteren.
De spreuk was slordig. De delen van de verschillende formules stonden door elkaar, liepen in elkaar over, ja, dat was het. De tekens voor verandering stonden op de goede plek, maar hetgeen veranderd moest worden was verward, stond door elkaar. De elementen klopten, maar niet in deze volgorde, niet op deze manier. Hij was de avond ervoor teveel in gedachten verzonken geweest om het te zien. Gedachten over zijn mislukte carrière. Gedachten over zijn ontslag van de universiteit van Dalvan. Gedachten over de noodzaak om indruk te maken. Opnieuw te beginnen. Gedachten. Gedachten over gedachten over gedachten over gedachten.
Waarom was hij van de universiteit ontslagen? Hij had er gewerkt op de afdeling Biologisch-Magische Transmutatie. Dieren in andere dieren veranderen. Hij was goed geweest in zijn werk. Dacht hij. Studenten mochten hem. Collega’s… mochten zij hem? Ze noemden hem lui. Onbekwaam? Waarom onbekwaam? Hij vond zichzelf onconventioneel. Zijn ambities reikten verder dan het veld van Transmutatie. Hij leerde zijn studenten dat niets onmogelijk was, terwijl de rest van de universiteit vasthield aan dogma’s. Wetten en regels die niet verbroken konden worden. De grenzen aan het magische paradigma. Tijd en ruimte waren deze belangrijkste grenzen. Tijd en ruimte waren absoluut.
Tijd en ruimte? De rat, ja, de rat. Hij had de rat laten reizen door tijd en ruimte. Of beter gezegd, hij had tijd en ruimte omgebogen rond de rat, waardoor het beest op een andere tijd en plek was verschenen. Zijn frustraties over zijn ontslag hadden een weg gevonden naar zijn spreuk en verandering in de aard van de rat was verandering in de aard van tijd en ruimte rondom de rat geworden. Per ongeluk, ja, maar effectief.
Dat was het. Hij had gelijk, het was hem gelukt. Maar wat was er toen gebeurd? Waar was hij nu? Hij keek nogmaals om zich heen. De hoge, kille grijze muren, ze waren er nog steeds. Waar was hij? Een gedachte aan het paleis verscheen in zijn geest. Waarom?
Dit ging niet, zo kwam hij niet verder. Het moest stap voor stap. De rat had gereisd door tijd en ruimte. Hij had gelijk. Daarna had hij het zelf geprobeerd. Het was wat gepruts geweest, maar het was gelukt.
Hij was begonnen met alleen het reizen door de ruimte, nee, het vouwen van de ruimte om hem heen. Dat was makkelijker dan het vouwen van de tijd en overzichtelijker dan allebei tegelijk. Hij was begonnen zichzelf van de schuur naar buiten te verplaatsen, net als de rat. De eerste keer was het een hele bizarre ervaring geweest. Hij probeerde de ervaring terug te halen uit de mist in zijn hoofd.
Het voelde als… alsof alles om hem heen zich dubbel vouwde. Zijn oren hadden zich gevuld met gezoem en de wereld om hem heen begon te kronkelen, te vervagen. Hij voelde de ruimte rondom hem dubbelvouwen. Hij had naar adem gesnakt, had nauwelijks lucht gekregen terwijl alles rondom hem kronkelde en zoemde. Toen voelde het alsof de wereld zich weer ontvouwde, uitrolde en hij werd meegetrokken door een ander punt dan het punt waar hij begon.
Hij knipperde met zijn ogen. Hij stond buiten. Precies op de plek waar hij gisteren zijn pap had zitten eten.
Het was gelukt. Hij was verplaatst, net als de rat.
Aangemoedigd door zijn eerste succes, had Galneïz vele reizen gemaakt. Het kostte hem veel moeite om de bestemmingen van zijn reizen door de mist in zijn hoofd heen te zien. Hij herinnerde zich flarden, flarden van wonderlijke plaatsen.
Hij had een soortement… drankje, maar dikker en heel zoet, gedronken op de befaamde paarse stranden van Duhr’gana, normaal een reis van tweehonderd dagen naar het zuiden.
Nog verder weg had hij in het westen de in de bergtoppen uitgehouwen steden van de P’hadi gezien en in het noorden de enorme ijsgrot Bantin, bekend om zijn duizend stalactieten waarin de duizend goden van de Defkel, de rendierjagers, uitgehouwen waren. De rest wilde niet voor zijn geestesoog verschijnen, maar er waren nog meer plaatsen, de een nog wonderlijker dan de ander, en hij had ze allemaal voor het middaguur bezocht. Hij was er meer dan ooit van overtuigd dat niets onmogelijk was.
Na de lunch had hij zich aan het vouwen van de tijd gewaagd. Hij was in eerste instantie een dag vooruit in de tijd gegaan. Net als de rat. Het vouwen van de tijd was anders dan het vouwen van de ruimte. Het had anders aangevoeld. Het geluid was meer ruisend dan zoemend. De wereld om hem heen was wel vervaagd, maar minder… drastisch. De tijd leek helemaal te stoppen, stil te staan, en zoog hem toen mee, vooruit. De ontbonden staat van de half opgegeten appel die hij buiten in de zon had gelegd, vertelde hem dat het was gelukt. Hij had een dag overgeslagen.
Ook in zijn reizen door de tijd had hij wonderlijke dingen gezien, nog wonderlijker dan de dingen in zijn reizen door de ruimte. Hij kon het zich ook moeilijker herinneren. Hij herinnerde zich eindeloze stoeten marcherende legers en nog verder terug, vulkanen en krioelende poelen met onduidelijke substanties. In de toekomst zag hij enorme glimmende torens, rookwolken. Er doemde andere beelden in zijn hoofd op, maar zijn geest kreeg er geen vat op. Het lukte niet ze te interpreteren waardoor ze weer wegzakten in de stroperige brij.
Oké, volhouden, dacht Galneïz bij zichzelf. We zijn er bijna. Wat was er daarna gebeurd? Hij was teruggekeerd naar zijn eigen tijd. Naar het toenmalige ‘nu’. Zijn pogingen om de tijd en de ruimte te buigen waren gelukt. Hij had door tijd en ruimte gereisd, naar verre oorden, het verleden en de toekomst. Hij had gelijk gehad. Toch gelijk. Daarna had hij… ja, dat was het. Hij had zijn vondst gepresenteerd aan de universiteit van Dalvin. Hij moest al die arrogante hoogmagiërs laten zien dat ze ongelijk hadden gehad. Ongelijk om hem te ontslaan. Ongelijk om hem te minachten.
Hij wist… hij wist dat ze die dag vergaderden. Om drie uur. Het was vijf uur, maar dat was geen probleem. Hij had besloten om door tijd en ruimte te reizen naar de vergaderzaal aan de universiteit, drie uur ’s middags. En het was gelukt. Of, was het gelukt?
Hij had gelijk. Hij had gelijk? Hij had weer gelijk. Hij hoorde een sleutelbos rinkelen. Ze kwamen hem halen. Hij probeerde te gaan staan, maar het lukte niet. Twee figuren kwamen zijn cel binnen gelopen. Hij kon hun gezichten niet onderscheiden, maar hij zag het glimmen van hun harnas. Wachters. Een erewacht.
Ze zouden hem meenemen naar het plein, de schouwburg, misschien zelfs de binnenplaats van het paleis. Daar zou de hele bevolking van Dalvan verzameld zijn om hem toe te juichen, om hem te eren voor wat hij ontdekt had. Een nieuwe era zou beginnen, dankzij hem.
Ze hielpen hem overeind van het bankje. Gelukkig maar, want hij kon amper staan. Deed er niet toe. Focus. Ze zouden hem eren.
In stilte namen ze hem mee door een wirwar van gangen. Voor zijn ogen en in zijn gedachten hing nog steeds een dikke sluier mist, waardoor hij niet kon onderscheiden waar ze precies naartoe gingen. De wandkleden aan de muur deden hem vermoeden dat ze in het paleis waren, maar iedere keer dat hij beter wilde kijken struikelde hij en moesten de wachters hem overeind houden.
Hij was in het paleis. Hij zou geëerd worden.
Na een hele hoop gangen kwamen ze uit bij een grote, houten deur. Dit moest de grote deur naar het marktplein zijn. Natuurlijk. Het feest. Ze deden de grote houten deuren open en het was precies zoals Galneïz zich had voorgesteld. Het hele plein stond vol met mensen, die voor hem waren gekomen. Hij hief zijn hoofd op en probeerde te glimlachen.
Hij werd door de mensenmassa geleid naar het podium in het midden van het marktplein, toen hem begon te dagen dat er iets mis was. Mensen weken achteruit voor hem, keken angstig. Maar dat hoefde niets te betekenen. Het kon ontzag beteken. Maar er was iets anders. Galnëiz probeerde zich door de mist heen te concentreren op zijn omgeving. Er ontbrak iets. Maar wat?
Ineens wist hij het. Het geluid… ontbrak. Het was stil. Doodstil op het marktplein. Hij had gejuich verwacht, geschreeuw, applaus, maar zijn tocht naar het podium was gehuld in een drukkende stilte.
Op het podium werd hij tegen een paal gezet. De twee wachters waren ergens mee aan het rommelen, maar Galneïz probeerde zich te concentreren op de mensenmassa. Was dit een plechtige stilte? Waren ze stil uit respect, uit interesse? Werd er van hem verwacht dat hij het woord nam? Hij schraapte zijn keel en zocht zijn geest af naar woorden, de juiste woorden.
Iemand was hem voor. Iemand anders nam het woord. Hij richtte zijn aandacht op de bron van het geluid. Het kwam van rechts boven hem. Op het koninklijke balkon onderscheidde hij de brede, gekroonde gestalte van koning Thanimar. Vandaar het zwijgen, dacht Galneïz. De koning zelf is hier om me te eren. Uit alle macht probeerde hij zich te concentreren op de woorden van de koning.
“… gevangen genomen vanwege de gruwelijke moord op één van ’s lands belangrijkste magiërs… niets dan wanstaltige waanzin uitgeslagen. …tot een groot aantal van jullie is doorgedrongen… het vouwen van tijd en ruimte zelf. …doorvertellen van dit soort waanzin … hoogste vorm van ketterij…. tijd en ruimte zijn absoluut… Alles …op dit fundament gebaseerd… is een ketter en een staatsvijand… hetzelfde lot als Galneïz hier.”
Door de waas was het moeilijk de woorden te onderscheiden, de betekenissen aan elkaar te koppelen. Ineens voelde hij een scherpe pijn in zijn hoofd die de mist kort deed optrekken. Nog een pijnscheut volgde in zijn zij. Door de optrekkende mist keek hij om zich heen en zag projectielen zijn kant op vliegen. Paardenvijgen, stenen, houtblokken. De pijn zorgde voor helderheid. Het kwam tot hem terug.
Hij was in de vergaderzaal verschenen. Om drie uur, zoals de bedoeling was. Maar er was iets mis gegaan. Ergens herinnerde hij zich een complicatie. Bloed. Hij was verschenen in de vergaderzaal, maar hij zat onder het bloed, ingewanden, lappen huid. Nu hij er zo over nadacht zat iedereen onder het bloed. Er was gegil. Mensen hadden gegild. Waarom? Was er iemand dood? Er was iemand dood. Hoogmagiër Navarra was dood. Hij was op de plek verschenen waar hoogmagiër Navarra had gestaan. Precies op dezelfde plek. Hij was op haar plek, in haar, gematerialiseerd en had haar daarmee uiteen gereten. Ze was uiteen gespat als een stuk overrijp fruit waarvan de overblijfselen langzaam van Galneïz afdropen en op de grond uiteen spatten.
Hij had alles uitgelegd. Alles verteld, over de rat… de rat? Ja de rat, de ontdekking, het vouwen van ruimte en tijd. Zijn reizen. Ze hadden het niet begrepen. Ze hadden hem iets gegeven… een goedje waardoor zijn geest dik werd als stroop.
Ze hadden het niet begrepen, maar ze zouden het wel begrijpen. Het moest tot ze doordringen. Inwerken. Ze zouden begrijpen dat het een ongeluk was en ze zouden hem eren om het belang van zijn ontdekking. Ze zouden… ze zouden… Ja, ieder moment nu. Het was de belangrijkste ontdekking sinds mensenheugenis. Gedaan door hem. Hij had gelijk.
Galneïz probeerde rechtop te gaan staan om zich te verdedigen, maar hij merkte dat hij zich niet kon bewegen. Hij zat vastgebonden. Ze hadden hem vastgebonden aan de paal. Wanhopig keek hij om zich heen. Bloed liep in zijn ogen van de wonden in zijn voorhoofd. De mist om hem heen leek ook weer dichter te worden. Was het mist? Nee. Het was geen mist. Het was rook. Hij keek omlaag en hij zag dat hij stond op een houtstapel. Een brandstapel die door de wachters was aangestoken.
Het geraas van het vuur verdrukte de stilte van het plein. Door de mist in zijn geest heen begon de pijn te komen. In het begin langzaam. Toen steeds sneller. De pijn was helder en drukte alle waas opzij. De vlammen likten aan zijn benen en Galneïz wilde schreeuwen, maar het lukte hem niet geluid uit te brengen. Pas toen de vlammen tot zijn torso reikten, vlak voordat hij door de pijn zijn bewustzijn verloor, lukte het hem om te schreeuwen. “EN TOCH IS HET MOGELIJK! IK HEB GEREISD DOOR TIJD EN RUIMTE! IK HAD GELIJK! IK HAD ALTIJD GELIJK! IK HAD AAAAHHH!!!
Zo stierf Galneïz, per ongeluk de grootste magiër van zijn tijd.
Tim Miechels schrijft al zo lang hij zich kan herinneren beklemmende verhalen en gedichten. Voordat hij in 2017 betrokken raakte bij de oprichting van De Horizonvreter schreef hij al diverse dichtbundels en maakte hij furore in de Nijmeegse flutblaadjesscene met het tijdschrift Judas. Naast schrijver denkt hij als filosoof na over angst en verveling.
Serendipiteit is eerder verschenen in het tijdschrift De Horizonvreter – Editie 1 (juli 2019). Lees ook ons interview met hoofdredacteur Simon Gusman. Meer informatie: Facebook.com/horizonvreter
Meer verhalen? Kijk in onze rubriek Moderne Mythes: Verhalen!
© 2019-2024 Modern Myths
Reactie plaatsen