Marlaak de magiër – Deel 2 door Jacob Pot
Hoofdstuk 4
Waarin Grimme uitstekend slaapt en Marlaak vele uren wakend doorbrengt.
Grimme werd het vooralsnog niet gegund deze voornemens in daden om te zetten. Zijn tijd werd wederom opgeslokt door de eisen van zijn meester. In slechts enkele dagen had deze nieuwe bevindingen in zijn Ruimte van Overpeinzingen uitgewerkt. ‘De kern van mijn nieuwste inzicht is het volgende,’ sprak de oude man. ‘In de nacht, gedurende de slaap, ontvangen alle mensen, ja, zelfs de dieren, op geheimzinnige wijze nieuwe krachten. Moe gaan zij slapen, maar krachtig staan ze weer op. Nu slaap ik al jarenlang slechts enkele uren per nacht. Is het een wonder dat mijn krachten en mijn jeugd vervliegen? Ik ontvang niet genoeg kracht gedurende de nacht! Mijn uitmuntende denkbeeld bouwt hierop voort. Luister! Jij gaat slapen. Ik zit bij je in je slaapkamer en houd de wacht zodat ik de nachtelijke brenger van levenskracht kan vangen en zodanig bedwingen dat ik mijn jeugd herwin.’
Zo geschiedde. Twee nachten lang nam Marlaak, voorzien van sterke koffie, plaats naast het bed van Grimme. De leerling voelde zich nogal ongemakkelijk in de nabijheid van zijn meester die in een stoel had plaatsgenomen en hem aandachtig aankeek. Niettemin viel hij snel in slaap, zelfs stond het raam wijd open en brandde het licht, zodat de brenger van kracht gemakkelijk kon binnentreden.
Het leidde tot niets. Hoe goed Marlaak ook oplette, geen moment zag hij hoe of op welke wijze de geheimzinnige brenger van slaap zijn leerling gedurende de nacht van nieuwe krachten voorzag. In feite zag hij in het geheel geen brenger van kracht of slaap verschijnen. Er moest een andere benadering worden uitgeprobeerd, stelde de tovenaar vast.
De derde nacht legde Marlaak een ketting van zeventien sluitspreuken om de slaapkamer heen. Zo zou niets of niemand de slaapkamer onopgemerkt kunnen binnentreden. Als Grimme eenmaal sliep, dan moest de brenger van kracht wel pogingen doen om de sluitspreuken te omzeilen. Het moment om hem te vangen met een aantal gewiekst vormgegeven valstrikspreuken. Daar kende hij er wel zevenentwintig van. Hoe moeilijk kon het zijn?
Die nacht wachtte Marlaak buiten de slaapkamer in de kasteelgang en luisterde aan de deur. Grimme sliep al. Een rustige ademhaling, voorzien van een eigenaardig gesnurk, was het bewijs. Keer op keer stond de magiër op om dit vast te stellen. Keer op keer hoorde hij niets anders dan een diepe ademhaling, onderbroken door die merkwaardige snurkgeluiden. Maar hoe hij ook oplette, heel de nacht lang werd geen enkele poging gedaan om de sluitspreuken te tarten.
De volgende morgen strompelde een slaperige Marlaak de slaapkamer binnen om te zien hoe het zijn leerling was vergaan. Onmiddellijk liep hij in drietal valstrikspreuken en raakte daar met zijn lange haren en baard, woest wapperend met zijn armen, steeds verder in verstrikt.
Toen hij zich daar een klein uur later eindelijk geërgerd uit had bevrijd, snauwde hij Grimme toe: ‘En, net zo min uitgerust en van nieuwe krachten voorzien als ik, zeker?’
Grimme, heel goed uitgerust na drie nachten van diepe slaap, aarzelde. Was het wijzer een kwellende, krachtenslopende slapeloosheid te veinzen? Hij kwam aan antwoorden niet toe. De scherpe blik van de tovenaar zag al genoeg. Een rauwe kreet uitslakend, beende Marlaak weg. Terug naar zijn Ruimte van Overpeinzingen, waar hij de zeven onhandige raven die in de raamopening zaten, woest wegjoeg.
Pas zeven dagen later verscheen de magiër opnieuw. ‘Nu gaan we het anders doen!’ zei Marlaak met een verbeten trek om de mond. ‘Ga slapen. Ik zeg niets. Je merkt wel wat ik doe!’
Grimme ging, enigszins bezorgd, slapen. Ditmaal schudde Marlaak hem wakker zodra hij in slaap was gevallen.
‘En, is de kracht gekomen?’ vroeg hij vol spanning.
‘Nee meester,’ antwoordde Grimme het eerste uur.
‘Nog niet,’ zei hij in het tweede uur.
‘Nee!’ riep hij in het derde uur.
In het vierde uur hield hij nog net enige woorden van een aanzienlijk wijdere strekking in. Ze hadden zijn ondergang kunnen veroorzaken, had Marlaak deze verstaan.
Toen hij voor de vijfde keer wakker was gemaakt, slaagde Grimme er helemaal niet meer in om in te slapen. Doodop stond hij in de vroege ochtend op en beende boos de kamer uit. Zijn meester tekende die dag het volgende aan in zijn onderzoeksgeschrift dat inmiddels al achtendertig bladzijden omvatte. ‘Waarschijnlijk komt de kracht die in de nacht tijdens de slaap mensen verkwikt en aansterkt via een innerlijke bron tot de betreffende persoon. Daarbij is vijf minuten slapen niet genoeg om de krachtentoevloed voldoende te laten stromen.’ En in de noot onder aan de bladzijde schreef hij op: ‘Verminderde bekwaamheid en prikkelbaarheid zijn een aantoonbaar gevolg van slaapgebrek. Ik ben dankbaar dat ik mijn leerling de spreuken uit het Handboek van Drasmond nog niet bij heb gebracht.’[1]
[1] Dit standaardwerk is getiteld Mijn vijanden en ik, met als ondertitel Duizend en één vormen om mijn tegenstrevers te kwellen – van licht ongemak tot gruwelijke doodsstrijd.
Hoofdstuk 5
Waarin Marlaak rust neemt en Grimme Erkenlinde ertoe brengt een avond met hem door te brengen.
De tovenaar rustte na deze inspanningen enkele dagen uit. Grimme gebruikte de onverwachte vrije tijd om nieuwe pogingen te doen zijn draak de baas te worden. Voor het overige verbleef hij zoveel mogelijk in Onderdenberg. Meer in het bijzonder: zo dicht mogelijk in de buurt van Erkenlinde.
Verbijsterend genoeg bleek de ranke Erkenlinde nog steeds niet te weten of ze de uitmuntende partij die hij, Grimme, voor haar vormde, wel wilde aanvaarden. Vreemd. Was hij geen begaafde tovenaarsleerling? Nu nog teerde hij weliswaar voor wat betreft de aanwending van zijn magische kunsten op de kracht van zijn meester. Maar straks, over hooguit enkele tientallen jaren, zou hij misschien al wel voldoende vaardig zijn om zelf de eerste twaalf maal twaalf meesterlijke machten aan te wenden. Eigenlijk zou ze toch verbijsterd moeten zijn en vol bewondering zijn voor zijn vermogens? Zwichten voor de vele gunsten die hij haar kon betonen? Vol oog voor zijn mannelijke bouw. Zijn rappe tong. Zijn legendarische voorkomendheid.
Grimme had zichzelf overtuigd. De dag zou spoedig aanbreken waarop Erkenlinde niet meer kon wachten tot hij haar hand zou vragen. Sterker nog: ze zou hem smeken haar te huwen! Zeker als eenmaal tot haar doordrong wat hij daartoe allemaal al had ondernomen. Waaronder het verkrijgen van de instemming van haar vader, de hebzuchtige Gramvrek. Die had hij enige jaren geleden al verkregen. Een forse aanbetaling van de bruidsschat in de vorm van een door magie neergezet huis van liefst vijftien kamers was hierbij zonder meer van nut geweest.
Dit toekomstbeeld zette Grimme er toe aan om met hernieuwde moed in de gunst van Erkenlinde te komen. En waarom ook niet? Zonder drukmiddelen was hij niet. Dat bleek al snel. Niet meer dan twee ernstige gesprekken met haar vader waren nodig om de fraaie dorpsschone ertoe te brengen een avond met hem door te brengen in de meest aanzienlijke van de drie herbergen die het dorp kende: De blije drinker. Met daaronder geschreven: Denkt aan den Avond, niet aan den Morgen. Grimme was opgetogen. Hij had geen oog voor de stuurse blik van Erkenlinde. Met des te meer aandacht merkte hij de bewonderende blikken op van de andere stamgasten.
De avond verliep evenwel niet zoals Grimme het zich had voorgesteld. Eenmaal gezeten aan een tafeltje midden in de herberg, op het meest aangename plekje, merkte hij geërgerd op dat Erkenlinde haast bij voortduring langs hem heen keek. Geërgerd draaide hij zich om en nam het voorwerp van haar belangstelling in ogenschouw. Dáár zat – was het mogelijk? – de dikke Wisuhard, die een glimlach niet kon verbergen. Grimme was verbluft. De omstandigheid dat de houtvesterszoon al maanden niet veel meer at dan sla en wortels begon weliswaar vruchten af te werpen, maar een overgewicht van zeker een pond of tachtig diende nog te worden weggewerkt. Zelfs dan zou zijn eigen pezige gestalte nog immer aanzienlijk fraaier ogen dan die van de vadsige Wisuhard. En toch gaf ze nog steeds de voorkeur aan die vetzak?
Grimme ziedde van woede, maar kon niets laten merken in de volle herberg. Hij diende acht te slaan op zijn waardigheid als leerlingmagiër, die temidden van het gewone volk te allen tijde hoog moest worden gehouden. Grimme kon slechts zijn minachting tonen. Hij stond op, knikte Wisuhard neerbuigend toe, gaf Erkenlinde met een zwierig gebaar een arm, verliet de uitspanning en leverde haar af bij het huis met de vijftien kamers van haar vader. Bij het afscheid viel hem opnieuw geen kus ten deel. Hij moest het doen met een kleine kniebuiging en een hartelijke schatergroet van Gramvrek. Grimme groette koel terug en liep mokkend en monkelend het pad op naar het kasteel op de berg.
Bij de slotgracht aangekomen, schopte hij de vijf grote kikvorsen woedend het water in; zich desondanks, zoals elke keer dat hij de brug overstak, afvragend hoe Marlaak er toch ooit in was geslaagd boven op een hoge berg een slotgracht rond zijn kasteel aan te leggen. Eenmaal in zijn kamer aangeland bleek het koelen van zijn woede op de kikkers te hebben geholpen. Zoveel was er niet aan de hand, vond Grimme, toen hij een beetje tot rust was gekomen. Zodra hij de kans had Wisuhard alleen te ontmoeten, moest hij hem gewoon stevig op zijn plaats zetten. Grondig en onontkoombaar. Wacht maar! Het zou er van komen. Ongetwijfeld. Een plan, een tweehonderdzesenvijftig jaar oudere magiër waardig, rijpte reeds in zijn scherpzinnige brein. Een magiër te zijn bood bij gelegenheden als deze vele voordelen, grimde hij in zichzelf.
Lees ook Marlaak de magiër – Deel 1, Deel 3 en Deel 4!
Jacob Pot (1960) is geboren en getogen in Krommenie, studeerde staats- en bestuursrecht aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, woonde enkele jaren in Overijssel (Sint-Jansklooster, Zwartsluis) en is werkzaam in Den Haag bij de Tweede Kamer. Schrijven doet hij van jongs af aan. Sinds 1987 is zijn thuisstad Gouda, waarvan het stadswapen omgeven is door een doornenkrans. Het kan dan ook geen toeval heten dat zijn debuutroman Doornen en Sterren (2019), een fantasierijk schelmenverhaal dat zich afspeelt op een fictieve wereld, verweven is met de Goudse stadsspreuk ‘per aspera ad astra’ (door de doornen naar de sterren). Het Gouds Boekgeschenk (maart 2022) bevat het verhaal De niet ondenkbeeldige burgemeester van Gouda van zijn hand.
Doornen en Sterren – Uitgeverij Elikser (elikser.nl)
Recensie Doornen en Sterren op hebban.nl
Recensie Doornen en Sterren (voorheen op indeboekenkast.com) op hebban.nl
Meer verhalen als Marlaak de magiër – Deel 2? Kijk in onze rubriek Moderne Mythes: Verhalen!
Marlaak de magiër – Deel 2: © 2022-2024 Modern Myths
Reactie plaatsen