Kleine stappen door Mike Jansen
De dorpsoudsten zaten in een halve cirkel rond de centrale vuurplaats. Hun perfecte ledematen en vlekkeloze, tijdloze gezichten werden verlicht door de flakkerende vlammen. Ik keek om me heen naar de kinderen die ongeduldig wachtten tot de Chadai het woord zou nemen en de namen zou afroepen van de uitverkorenen. Voor mezelf had ik niet veel hoop. Het gezwel dat al vanaf mijn jeugd aan mijn rechterbeen vrat, zorgde dat ik niet mee zou kunnen komen als de groep de Mist in ging. Hoewel, geen van de andere kinderen was ongeschonden. Allemaal waren ze geraakt door de Laatste Oorlog.
Ik vroeg het me wel eens af, maar ik kon me geen voorstelling maken. Van die wereld en van die tijd, toen mensen nog in steden woonden en over land, zee en door de lucht reisden. En ze de lucht konden inademen zonder giftige dampen binnen te krijgen. Onze wereld is grauw, gevuld met as, koud. Volgens de Chadai was dit land vroeger een tropisch moeras genaamd Florida, waren de zeeën hoger en was alles groen en vruchtbaar. Nu wist onze stam met moeite te overleven op misvormde groenten en fruit. En vissen met meer staarten en ogen dan natuurlijk was.
Meriam kwam de hal binnenstrompelen. Haar rug was onnatuurlijk gebogen, waardoor haar gezicht niet boven mijn middel uit kwam. Ze liet haar stok naast mijn halve been vallen en ging op haar knieën naast me zitten. De Chadai knikte en kuchte kort. ‘Kinderen. Vandaag is de dag waarop jullie gewacht hebben. Het is tijd voor de reis die we allemaal eens moesten maken.’
Ik keek naar Meriam. Haar gezicht was als altijd in een zure grimas vertrokken. Ze merkte mijn blik op en glimlachte kort naar me.
‘Zoals altijd vertrekt een groep, slechts twee zullen er terugkeren. Zo is het altijd geweest. Zij die terugkeren zullen de taken van de volwassenen op zich nemen en meehelpen aan het voortbestaan van onze stam. Voor het eerst in vele decennia is het aantal kinderen dat de tocht zal maken tot de tien gestegen.’
Ik telde snel. We waren inderdaad met z’n tienen. Mijn hart maakte een sprongetje. Ik was dus gekozen. Maar waarom keren er maar twee terug? Ik stak mijn hand op. De Chadai knikte naar me.
‘Waarom komen er maar twee terug?’
De Chaddai zuchtte en sloeg zijn ogen neer. ‘De wegen van de Mist zijn ondoorgrondelijk, Pitr.’
Hij keek weer op en keek naar links en naar rechts. ‘Wij zijn teruggekeerd, maar ook wij waren ooit gewone kinderen, zoals jullie. Met alle gebreken van dien.’ Met een vloeiende beweging stond de Chaddai op. ‘Oudste Rempar en Oudste Marai zullen jullie begeleiden. Hun tien jaar is bijna om, dus ook voor hen is het tijd terug te keren naar de Mist.’
***
Ons groepje verzamelde zich de volgende ochtend voor de grauwe zonsopgang. De rook en as die de lucht vulden waren de afgelopen jaren minder geworden. De wereld was zich aan het herstellen.
Ik schudde mijn hoofd zachtjes. Voor ons mensen was er geen weg terug. Het enige wat ons restte was een moeizaam bestaan tot ziekte en kankers ons uiteindelijk de baas werden. Gelukkig was er wel meer eten de laatste jaren, waardoor meer kinderen de leeftijd bereikten dat ze de Mist moesten bezoeken. Toch was er nooit echt genoeg eten.
De downies stonden al klaar met de bepakking. Elk jaar werden er wel een paar geboren. De stam gebruikte ze als arbeiders voor het domme, zware werk. Omdat ze voor weinig anders goed waren. Meriam, ik en een paar anderen waren normaler, maar onze lichamen werden geteisterd door misvormingen en kankers. Soms vroeg ik me af wie er beter zou kunnen overleven in de wereld. Wij, met onze intelligentie of de downies met hun brute kracht.
Voorbij de palissade begonnen de akkers waar in de zomer onze groenten groeiden in al hun onnatuurlijke groene kleuren. Binnen sterke omheiningen werd ons vee gehouden. Het was te vaak gebeurd dat een gemuteerde alligator uit de hooglanden zijn tonnen zware lijf door de hekken smeet en onze geiten en varkens opvrat.
In de herfst, wanneer de oogst daar was, vierden we Halloween. Een van de weinige feesten waar nog animo voor was en waar verhalen van bewaard waren gebleven. Misschien ook omdat onze pompoenen er zelfs zonder bewerking al gruwelijk uit konden zien en we ons niet hoefden te verkleden.
Aangevoerd door Rempar en Marai volgden we de helling naar de hooglanden. Als eerste troffen we daar de restanten van het oude Miami aan. Vervallen wolkenkrabbers, overgroeide straten, ingestorte huizen, bonken roest en plastic die eens auto’s moesten zijn geweest. Op sommige plekken kraakte de grond onder onze voeten en wist je dat je op de verdorde beenderen van een heel volk, je eigen voorouders eigenlijk, liep.
Ook in Miami lag de as als een dikke, onvruchtbare deken over alles heen. Als ik de verhalen van de Oudsten mocht geloven was het nu beter dan vroeger. Er groeide in ieder geval weer van alles bovenop de as, hoe verwrongen dat er ook uit zag.
De derde dag werden we wakker met de zon in onze ogen. In de verte zag ik de groene jungle van de zuidelijke hooglanden, in schril contrast met de skeletachtige, dode structuren van Miami in het noorden.
Ons tempo was aanzienlijk vertraagd. Met name Meriam had moeite de groep bij te houden.
‘Misschien moeten jullie me maar achterlaten,’ zei ze op een gegeven moment zelfs tegen Rempar en Marai. De Oudsten bleven onbewogen, maar ze verzekerden Meriam dat ze mee moest komen, dat iedereen waardevol was voor de Mist.
Op de zesde dag naderden we de jungle. De grond werd vochtiger en planten groeiden hier goed, zo niet welig.
‘Raak ze niet aan,’ zei Rempar streng. ‘De meeste zijn giftig. Volg ons.’
Gehoorzaam liepen we netjes op een rij achter de Oudsten aan, waarbij we zorgvuldig de planten ontweken. Behalve de downies die door alles heen liepen. Ze leken er geen last van te hebben.
De muur van mist die we een halve dag later aantroffen wervelde en kolkte, maar leek binnen een onzichtbare omheining te worden gehouden.
‘Welkom bij de Mist,’ zei Oudste Marai. ‘Hier slaan we ons kamp op.’ Ze wees met een perfecte vinger naar een droog heuveltje en de downies begonnen met het opzetten van de tenten.
Die nacht sliepen we de slaap van uitputting. ‘s Ochtends werden we wakker in een ravage. Een diep spoor in de zachte, vochtige aarde liep dwars door ons kamp. In de stilte van de nacht was de tent met de downies verdwenen.
Stomverbaasd staarde ik naar het spoor dat in de verte heen en weer slingerde langs de muur van mist. ‘Wat heeft dat gedaan? Hoe hebben we daar doorheen kunnen slapen?’
‘Het was een anaconda,’ zei Rempar. ‘De grootste die ik ooit heb gezien. Een stille jager.’
Het duurde even tot twee feiten tot me doordrongen: Er waren blijkbaar mutanten erger dan de alligators die ons af en toe teisterden. En Rempar had het zien gebeuren en hij deed er niets aan. ‘Waarom heb je ons niet gewaarschuwd? Waarom deed je niets? Waarom was je nog wakker?’ Meriam schuifelde naar me toe en legde haar verschrompelde linkerhand op mijn arm.
Rempar boog zijn hoofd. ‘Soms moet je iets opofferen voor het grotere goed. Als ik de aandacht van het beest had getrokken, had hij de rest ook kunnen vinden. Daarom sloeg ik geen alarm. Het is je misschien niet opgevallen, maar wij Oudsten staan elke nacht op wacht, omdat we niet slapen.’
Ik knipperde. Niet slapen? ‘Hoe kunnen jullie niet slapen?’
‘Een bijeffect van de Mist, Pitr.’ Rempar hief zijn perfecte rechterarm. ‘Voor ik de Mist inging had ik enkel een stompje met wat wrattige vingers die eruit staken. En ik zat vol kankers. Ik herinner me weinig, maar toen ik bijkwam was mijn lichaam wat het nu is en had ik geen slaap meer nodig.’
‘Mensen hebben slaap nodig,’ zei ik vol overtuiging. ‘Slapen jullie echt helemaal niet?’
Rempar schudde zijn perfecte hoofd. ‘Geen seconde. Ik herinner me vaag het gevoel van slapen en dromen. Er resten weinig herinneringen van voor de Mist.’
Ik ging op een boomstronk zitten om mijn pijnlijke been te ontlasten. ‘Ik begin wat rare gedachten te krijgen, Rempar. Jullie komen terug uit de Mist, perfect, ongeschonden. Jullie begeleiden het volk en jullie produceren de nieuwe kinderen die alsnog onvolmaakt zijn. Maar ik heb nooit een Oudste zwanger gezien. En jullie slapen nooit.’
‘Ik merk dat je goed hebt opgelet tijdens de lessen, Pitr. Er komt een dag dat de mensheid zelfstandig kan leven. Nu is er nog hulp nodig. Als je meer antwoorden wil, zul je mee moeten gaan, de Mist in.’
Marai kwam nu naast Rempar staan en nam zijn hand in de hare. ‘Jullie zijn onze kinderen en wij willen wat voor jullie het beste is. Wij hebben tien jaar ons uiterste best gedaan. Ook onze tijd zit er op.’
‘Nu ben ik toch wel nieuwsgierig naar wat er in de Mist is,’ zei ik.
Rempar en Marai liepen naar de onzichtbare muur en zonder schijnbare weerstand liepen ze de Mist in. Een voor een volgden de andere kinderen hen.
‘Wat denk je, Meriam?’
Ze keek naar me op. ‘Ik heb de Mist altijd als een eindpunt gezien. Een einde aan de pijn, de moeite, de ellende, de ziekte. Niet alleen de mijne, maar ook die van de andere kinderen, het doet me pijn ze te zien lijden.’
‘Vooruit dan maar.’ Daar gingen we. De kreupele die de gebochelde vooruit hielp.
***
Van mist verwacht je dat die vochtig is. Deze mist was dat niet. De Mist was alom aanwezig en zorgde dat je bijna geen hand voor ogen zag, maar het was niet klam of koud. Wel werd geluid gedempt, waardoor de fluisteringen des te opvallender waren: Vlucht, nu je nog kunt. En: Dwazen, je bent minder dan niets. Of: Jullie gaan allemaal sterven.
Er was een verhard pad met een verhoogde berm, zodat we maar in een richting konden lopen. Het pad kwam uit op een plein. Door de mistflarden heen zagen we gigantische monolieten, perfect geplaatst zodat er geen haar meer tussen de stenen kon komen. Ze vormden een gebouw waarvan we alleen de dichtstbijzijnde muren konden zien en enkel fragmenten van wat er verderop stond. Alles wees erop dat het gebouw immens was.
We troffen de groep aan voor een donker portaal tussen twee massieve zuilen. Ik zag dat de duisternis donkerder was dan zelfs in het gefilterde licht mogelijk kon zijn.
‘Welkom Pitr en Meriam. Achter dit portaal begint het proces.’
Ik was inmiddels toch echt achterdochtig geworden. ‘Welk proces? Wat gaat er gebeuren?’
‘Een tijd van keuzes, van overdenkingen, van zelfopoffering, van dood en mogelijk nieuw leven.’
‘Dat klinkt heftig. Is het pijnlijk?’
Rempar en Marai schudden tegelijk hun perfecte hoofden. ‘Er is geen pijn in het proces. Er is een oordeel. Als je dat aanvaardt, gaat het proces verder.’
‘En als ik dat nu niet wil?’
‘Dan ben je de eerste, ooit.’ Met die woorden namen ze afscheid. Ze knikten naar de andere kinderen in de groep en liepen vooruit, het donker in. De andere kinderen volgden bijna automatisch.
‘Ik heb hier geen goed gevoel bij, Meriam,’ zei ik.
‘Er is daar geen pijn, Pitr. Ik zou alles over hebben voor een paar minuten geen pijn.’
Ik zuchtte. ‘Dat spijt me, Meriam. Ik weet dat je er zelden over praat, maar ik kan je gezicht inmiddels goed lezen. Ga maar.’
Ze glimlachte naar me. Een niet-zure glimlach vervuld van opluchting. Met moeite strompelde ze naar de ingang en verdween in de duisternis.
Ik leunde op mijn stok en luisterde naar mijn hartslag in de stilte. Mijn onderbeen, wat er van over was, klopte pijnlijk mee op het ritme.
Meerdere kinderen gaan naar binnen. Twee komen er terug. Als volwassenen, perfect, ongeschonden. Ze produceren kinderen, maar niet op de natuurlijke manier. Ze slapen en dromen niet. Na tien jaar gaan ze terug naar de Mist. Ik schudde mijn hoofd en draaide me om, klaar om te vertrekken.
Jaaa, vertrek, verdwijn, red jezelf. De fluistering kwam vanuit de Mist.
Te veel vragen, te weinig antwoorden. Ik wil antwoorden. Resoluut draaide ik me terug naar het portaal en stapte naar voren.
***
Er was inderdaad geen pijn. Het voelde alsof ik in een cocon was geplaatst, warm en comfortabel, wit licht rondom. Ik voelde mijn stok nergens. Ik voelde ook mijn pijnlijke been niet meer.
Ik wilde opstaan, maar ik had geen controle over mijn ledematen. ‘Hallo, is daar iemand?!’
De stem die ergens boven me klonk was warm, onpersoonlijk, noch mannelijk noch vrouwelijk. ‘Ontspan je. Het proces is in gang gezet. Aan het eind is er een keus te maken.’
‘Kan ik vragen stellen?’
‘Als je dat fijn vindt, zal deze persoonlijkheid proberen je te woord te staan.’
‘Wat is het proces?’
‘Het proces is een waardering van individuele mogelijkheden en psycho-fysiologische stabiliteit van het laagste niveau tot de hoogste cognitieve functies.’
‘Hoe wordt er gewaardeerd?’ Ik voelde mijn hart iets sneller beginnen te kloppen. Te veel woorden die ik niet goed snapte of aan mijn huidige situatie kon verbinden.
‘Waardering is een uitgebreid expert-systeem dat van het laagste helix-niveau tot de hoogste prefrontale cortex functies van een biologische entiteit de overlevingskansen en wenselijkheden evalueert.’
Ik knipperde. Dat lukte gelukkig wel. ‘Ik begrijp niet wat dat betekent. Kun je dat uitleggen?’
‘In het kort: het systeem bepaalt of je levensvatbaar bent en eigenschappen bezit die je door zou moeten geven aan de stam.’
‘Waarom komen er altijd maar twee Oudsten terug uit de Mist?’
‘Er waren geen andere kandidaten geschikt genoeg om terug te keren. Dan worden enkel reproductie-eenheden ingezet, voorzien van het geoptimaliseerde stammateriaal, in de hoop negatieve effecten van de laatste oorlog uit de bevolking te zuiveren.’
Enkel meer vragen. Mijn hoofd deed pijn van de antwoorden. Het was te complex, te groot om te bevatten. ‘Wie zijn jullie eigenlijk?’ Het bleef even stil.
‘Wij hebben er belang bij dat de mensheid voortbestaat.’
‘Noem je dit voortbestaan? We krijgen de kans niet ons voort te planten omdat jullie ons al wegnemen voor we kind-af zijn.’
‘Alle kinderen die tot ons zijn gekomen hadden een levensverwachting die niet of nauwelijks tot vruchtbare levensjaren was gekomen. Allen zijn vrijwillig gebleven.’
Ik dacht aan de woorden van Meriam. Ik zou alles over hebben voor een paar minuten geen pijn. ‘Wat is mijn kans om door te gaan tot vruchtbare levensjaren?’
Het antwoord liet op zich wachten. ‘Je bent de eerste die voorbij puberteit zou kunnen komen. Je helix is bijzonder zuiver.’
‘Maar, mijn been dan? De kanker?’
Nog even stilte. ‘De kanker in je rechteronderbeen is van virale oorsprong. Een infectie dus. Dat kan snel verholpen worden.’
‘Dus ik ben gezond? Ik kan zo meteen weer lopen?’
‘Er is geen reden daaraan te twijfelen.’
‘In dat geval wil ik straks terug naar mijn stam.’
‘Niets houdt je tegen.’
Ik werd wakker buiten het portaal. Ik voelde om me heen naar mijn stok, maar die was nergens te bekennen. Ik ging overeind zitten en voelde aan mijn been. Het voelde normaal en het zag er ook normaal uit. Ik stond op, met beide benen op de grond. Met een gevoel van euforie sprong ik een paar keer op en neer. Ik kon weer lopen!
Ik liep een paar stappen van het portaal af, het plein op. Naast een obelisk stond een menselijke figuur met duidelijk vrouwelijke rondingen. Ik liep naar haar toe en keek haar aan. Ze was Meriam en toch ook niet. Ze was een fysiek perfecte uitvoering van de Meriam met wie ik was opgegroeid.
‘Meriam?’
Meriam glimlachte. ‘Mijn lijf werkte niet mee. Mijn hoofd deed het prima. Dit komt het dichtst bij een leven dat ik nooit gehad heb. Het is wel raar, ik weet dat het allemaal kunstmatig is, niet echt, maar ik voel en ik adem en ik ruik en ik beleef.’ Ze reikte haar hand naar me. ‘Ik zie dat je been genezen is?’
Ik nam haar hand en glimlachte. ‘En ik ben als eerste teruggekomen. Voor mij niet de verlokkingen van de vergetelheid of een afscheid van de pijn. Leven is pijn lijden, leven vormt je, leven daagt je uit. Ik neem die uitdaging graag aan. Ik leef.’
‘En ik zal je erbij helpen.’
Samen liepen we het pad af, richting de onzichtbare barrière, waar we onze eerste kleine stappen namen, die toch eigenlijk ook weer grote stappen voor onze stam waren. In onze nieuwe wereld, die net als wij, langzaam weer tot leven kwam.
Kleine stappen – Mike Jansen
In 1991 publiceerde Mike Jansen zijn eerste fantasyverhaal in het toenmalige Ator Mondis. Sindsdien heeft hij drie Nederlandse romans, twee bundels korte verhalen (en daarnaast nog een in samenwerking met Michael Blommaert), een roman en een bundel in het Engels uitgegeven. Mike schrijft tegenwoordig voornamelijk in het Engels en vertaalt eigen werk naar het Nederlands en soms vice versa. Hij heeft al meer dan honderd korte verhalen gepubliceerd, zowel in het Nederlands als in het Engels, waarvan het merendeel sinds 2012. Daarnaast heeft hij de King Kong Award (1992), Fantastels (2012), de Godijn Publishing Fantasy/SciFi Award (2020) gewonnen, de Bemoste Beeld prijs in 2021 evenals de Baarnse literatuurprijs en een flink aantal nominaties en shortlistnoteringen voor verhalenwedstrijden. Op uitgeefvlak verricht hij hand- en spandiensten voor Verschijnsel en voor JWK fiction in de USA.
Ben je geïnteresseerd in het werk van Mike Jansen, kijk dan op www.meznir.info.
Meer verhalen als Kleine stappen? Kijk in onze rubriek Moderne Mythes: Verhalen!
© 2019-2024 Modern Myths
Reactie plaatsen