Klaar als water door Mike Jansen
Er wordt gezegd dat je op de meest windstille dag van het jaar de toekomst kunt zien in het spiegelgladde oppervlak van het Padanov-meer. Pelgrims bezochten het heilige meer rond de overgang tussen het natte en het droge seizoen, wanneer de eeuwige winden van de Tsoth hoogvlakte een dag of twee twijfelden over de richting waarin ze moesten waaien. Natuurlijk fluisterde men ook over de verlokkingen van de Waterjuffers die zichtbaar zouden zijn op deze dagen, maar geen zichzelf respecterende kluizenaar of waarzegger zou ooit toegeven de geheimen van de toekomst te willen ruilen voor de voluptueuze rondingen van deze wellustige meerbewoonsters.
Magister Reddelius de Onbewogene schopte zijn zwaarbeladen leerling nog maar eens om hem tot grotere spoed aan te zetten. De jongen was hem een paar dorpen geleden aangeboden door zijn oude, seniele vader in ruil voor een fles Orgondisch vuurwater. Reddelius, onbewogen door het zielige verhaal van de oude baas, bedacht zich dat een beetje magister toch op z’n minst een leerling moest hebben, een gedachte die hij al een paar maal eerder had, maar een goede en vooral goedkope leerling, diende zich maar niet aan. Aangezien hij op de tocht naar Padanov al drie dure ezels had versleten, besloot hij dat een leerling op dit moment een verstandige investering was.
Het pad dat de beboste vallei van het meer inging, was nauwelijks belopen, met aan weerszijden struiken en dichte begroeiing en een dikke laag gevallen bladeren die elk geluid dempten. Het was bijna windstil en daarmee ook echt stil in het bos. Magister Reddelius keek niet naar het subtiele spel van licht dat door het bladerdak viel, verwonderde zich niet over de gele en witte bloesems die op lichte plekken tevoorschijn kwamen door het bladerdek. In plaats daarvan fantaseerde hij over de geheimen van de toekomst die een dezer dagen voor hem blootgelegd zouden worden en filosofeerde hij over het waarnemen van grote gebeurtenissen waarmee hij zijn voordeel zou kunnen doen. En natuurlijk likte hij zijn lippen af bij het vooruitzicht mogelijk de onderwaterharems van de Waterjuffers te kunnen aanschouwen.
Onderweg haalden ze een kromme, oude kluizenaar in die Reddelius herkende uit een grijs verleden.
‘Androkius van Malversant, ouwe schavuit!’ Hij sloeg de oude baas op zijn rug. ‘Ik herkende je bijna niet met je gebogen achterste!’
‘Lach maar, Reddelius,’ zei Androkius zuur. ‘Ik spreek je nog wel als je botten pijn doen bij regen, je rug kromtrekt bij kou en je in de zomer van de ene opvlieger naar de andere gaat.’
‘Maar waarom kom je dan helemaal naar dit afgelegen meer?’ vroeg Reddelius verbaasd. ‘Kun je niet beter ergens lekker uitrusten? Genieten van je oude dag?’
Androkius gromde. ‘Ik heb besloten weer jong te worden,’ zei hij. ‘Volgens legendes die ik in Hasseldaal heb gehoord, heeft het meer helende krachten die het best werken wanneer ze worden ingemasseerd door de soepele vingers en pronte borsten van de Waterjuffers in het Padanov-meer.’
‘Ahem,’ kuchte Reddelius. ‘Mijn eigen motieven zijn natuurlijk nobeler van aard, mijn waarde. Voor mij telt enkel een blik op de toekomst.’ Uit goed fatsoen spoorde hij zijn leerling nog maar eens aan met een welgemikte schop tegen zijn achterste.
Androkius schraapte zijn keel, spuugde op de grond en lachte hard. ‘En natuurlijk zul je die kennis niet misbruiken.’
Reddelius schudde zijn hoofd, waarbij zijn grijzende haar om zijn hoofd sliertte. ‘Natuurlijk zal ik mijn kennis voor goede doelen aanwenden. Zoals bijvoorbeeld het aanzienlijk vullen van mijn geldbeurs of het aanschaffen van een villa in het centrum van Zodara, de Eeuwige Stad, alwaar ik de machtigste en invloedrijkste mensen kan ontvangen en deelgenoot maken van de toekomst. Tegen forse betalingen, natuurlijk.’
‘Wij zijn niet zo heel verschillend, Reddelius,’ zei Androkius en voor goed fatsoen sloeg ook hij de leerling met zijn stok om hem tot grotere spoed aan te zetten.
De twee mannen spraken geanimeerd met elkaar tijdens de laatste mijlen naar het meer, van enige afstand wantrouwig gadegeslagen door de leerling van Reddelius die maar moeizaam de haat in zijn ogen verborgen kon houden.
Een strandje van grijze kiezels vormde de grens tussen bos en rotsen en de uitgestrekte leegte van het meer. Nog waren rimpeltjes aan het oppervlak zichtbaar, maar die namen snel in aantal en hoogte af naarmate de wind minder waaide.
‘Mooi, we zijn op tijd,’ zei Reddelius. ‘Zet mijn tent op, en een beetje snel,’ maande hij zijn leerling. De jonge jongen gehoorzaamde, hoewel hij zijn ongenoegen liet blijken in kleine, rebelse vertragingen. Toch, voor zonsondergang was de tent opgezet en klaar voor gebruik.
Die avond, gezeten bij een warm kampvuur, nuttigden Reddelius en Androkius gezamenlijk een van de flessen Orgondisch vuurwater. Elke poging van de leerling zich ook te warmen aan het vuur, werd door zowel zijn meester als door de oude Androkius bestraft, zodat hij zich uiteindelijk maar in een stuk doek wikkelde en in een ondiep hol in de rotsen probeerde te slapen.
***
De volgende ochtend maakte de leerling een simpel ontbijt klaar voor zijn meester die ongewoon laat was met ontwaken. De lege fles vuurwater naast de resten van het kampvuur had hier zekerlijk mee te maken. Aangetrokken door de geur van spek, worstjes en gebakken eieren, kwam niet alleen Reddelius uit zijn tent tevoorschijn, maar ook de kluizenaar Androkius kwam met zijn neus in de lucht uit het bos gelopen. Na het ontbijt zochten ze een plek met perfect uitzicht over het meer. Nu was het een kwestie van wachten tot de voorspellende krachten van het meer hun werk konden doen en ze hun hoofd konden vullen met de belangrijkste gebeurtenissen van de komende tijd.
Na enkele uren doelloos staren naar het spiegelbeeld van de blauwe hemel en de paar schapenwolkjes die voorbijdreven, slaakte Androkius een kreet. Reddelius knipperde met zijn ogen, wilde eerst terugkijken naar de beelden die juist zijn hoofd vulden, maar bij het woord Waterjuffers kwam hij toch naast de oude baas staan om mee te kijken. In de weerspiegeling van het meer verschenen de beeldschone lichamen van een drietal Waterjuffers, lang, golvend blond haar met ontbloot bovenlijf en niet meer dan een eenvoudige, strakke lendendoek om hun onderlichaam. De twee mannen staarden met grote ogen naar de voluptueuze borsten en sensueel zwaaiende heupen en de kluizenaar Androkius spitste zijn oren voor het verleidelijke gezang van de dames.
Uiteindelijk mompelde de kluizenaar: ‘Ja, ja, goed. Ik kom eraan.’ Hij strompelde naar voren en liep het water in.
Pas toen het water rood kleurde, werd Reddelius wakker uit zijn vervoering. Hij zag nog even een spartelende, aan flarden geknaagde, bloederige arm boven het water komen en daarna verdwijnen. Dat was genoeg voor hem. Hij sloeg zijn leerling, die ook naar het spiegelgladde water staarde, op het hoofd. Samen renden ze terug naar de tent. Minuten later, zwaarbeladen, waren ze op de weg terug uit de vallei van het Padanov-meer.
‘Vreselijk einde,’ zei Reddelius tegen zijn leerling, hoewel hij eigenlijk meer in zichzelf praatte. Zijn leerling zweeg, op een pijnlijke kreun na wanneer Reddelius hem weer vooruit schopte.
‘Gelukkig heb ik genoeg gezien in het meer,’ ging Reddelius verder. ‘Ik zag mezelf Zodara, de Eeuwige Stad, inlopen met mijn dure brokaatmantel terwijl ik links en rechts aalmoezen uitdeelde.’ In gedachten verzonken zette hij de ene voet voor de andere. ‘Waarom dat belangrijk is, weet ik niet, maar ik voel dat er iets te gebeuren staat…’
‘Halt!’
Reddelius stopte en keek geschrokken om zich heen. Zijn leerling, met al hun spullen, was nergens te bekennen en uit de bosjes kwamen vier stevige mannen gestapt. Ze droegen grote knuppels die ze gezien de bloedspetters en klompjes huid-met-haar duidelijk eerder hadden gebruikt.
‘Je geld en je leven,’ zei een van de mannen.
Reddelius rechtte zijn rug en probeerde zich de woorden van macht te herinneren die hem voor aanvallen zouden behoeden. ‘Weten jullie wel wie ik ben?’ begon hij. Daarna werd alles zwart.
De vier rovers lieten zijn naakte, levenloze lichaam achter in een greppel naast de weg, zich beklagend over de karige buit. Toen ze vertrokken waren, kwam de leerling uit zijn schuilplaats tevoorschijn. Hij nam de zaken die hij nog van waarde achtte, het geld van Reddelius en zijn brokaatmantel, die hij om zich heen drapeerde. Daarna vertrok hij naar Zodara, de Eeuwige Stad, om de rijke toekomst te gaan leven die hem voorspeld was.
Klaar als water door Mike Jansen
In 1991 publiceerde Mike Jansen zijn eerste fantasyverhaal in het toenmalige Ator Mondis. Sindsdien heeft hij drie Nederlandse romans, twee bundels korte verhalen (en daarnaast nog een in samenwerking met Michael Blommaert), een roman en een bundel in het Engels uitgegeven. Ook twee recente cyberthrillers doen het heel aardig. Mike schrijft tegenwoordig voornamelijk in het Engels en vertaalt eigen werk naar het Nederlands en soms vice versa. Hij heeft al meer dan honderd korte verhalen gepubliceerd, zowel in het Nederlands als in het Engels, waarvan het merendeel sinds 2012. Daarnaast heeft hij de King Kong Award (1992), Fantastels (2012), de Godijn Publishing Fantasy/SciFi Award (2020) gewonnen, de Bemoste Beeld prijs in 2021 evenals de Baarnse literatuurprijs en een flink aantal nominaties en shortlistnoteringen voor verhalenwedstrijden. Op uitgeefvlak verricht hij hand- en spandiensten voor Verschijnsel en voor JWKfiction in de USA. Met Timaois Press werkt hij aan Mythos bundels voor de verschillende Europese landen. Natuurlijk verzorgt hij ook nog de EdgeZero Verhalenwedstrijd die inmiddels de achtste editie ingaat.
Ben je geïnteresseerd in het werk van Mike Jansen, kijk dan op www.meznir.info
Meer verhalen als Klaar als water door Mike Jansen? Kijk in onze rubriek Moderne Mythes: Verhalen!
Klaar als water door Mike Jansen: © 2023-2024 Mike Jansen / Modern Myths
Reactie plaatsen