Het groene meer door Johan Klein Haneveld
Tegen de tijd dat hij op het hoogste punt van het pad aankwam, stroomde het zweet van Williams voorhoofd en kleefde zijn haar in lange punten aan elkaar. Ook al had hij pas nog een paar slokken koel water genomen, zijn gehemelte voelde alweer als schuurpapier. Het was geen verre wandeling vanaf de parkeerplaats, maar hij droeg zijn zuurstoffles op zijn schouder en een gordel met tien kilo lood in zijn hand. Bovendien had hij zijn neoprenen duikpak al aan. Een halve centimeter rubber en ook nog eens zwart van kleur. Het leek alle warmte uit de omgeving te absorberen. Dennis had daarentegen op het oog nergens last van. Hij was ook tien jaar jonger dan William en had een droogpak, dat niet alleen veel beter isoleerde onder water, maar dat ook minder snel heet werd. De jonge man grijnsde toen hij naast William kwam staan. ‘Geef maar toe. Dit alleen al is de moeite waard.’
Van waar ze zich bevonden keken ze neer in een breed dal. Tussen beboste hellingen met daarboven grijze pieken lag een grasgroen meer. Het glinsterde als een kunstig gesneden smaragd. Een strand was niet zichtbaar, de kleine golfjes sloegen stuk tegen de stammen en de toppen van bomen. Een familie had op een grasveld een kleed uitgespreid. De vader en de moeder dronken koffie. De kreten van hun voetballende kinderen verscheurden de stilte. William haalde diep adem. ‘Je hebt de vergunning toch wel bij je?’
‘Die ligt in de auto,’ zei Dennis, terwijl hij met zijn duim achter zich wees. ‘Wees maar niet bang, ik heb aan alles gedacht.’
‘Ik weet dat ze maar mondjesmaat duikers toelaten, omdat het water anders te troebel zou worden.’
‘Vanmiddag nog een stel,’ antwoordde Dennis. ‘En dat is het voor vandaag. Het was al een lot uit de loterij dat er voor ons een plek beschikbaar was deze zomer.’
William knikte. ‘Ik ben er blij mee. Deze locatie staat al jaren op mijn bucketlist.’
Dennis sloeg hem op zijn schouder. ‘Zo oud ben je toch nog niet?’
‘Je kan niet vroeg genoeg beginnen met het afwerken ervan,’ zei William. ‘Je weet immers nooit wanneer het te laat is.’
‘Jij bent ernstig vandaag, zeg. Is dat omdat ik het in de auto over mijn hamster had?’
William schudde zijn hoofd. Hij wilde niet toegeven dat iets ogenschijnlijk triviaals zijn stemmig beïnvloedde. Maar het was inderdaad het verhaal van Dennis geweest dat hem aan het denken had gezet.
Zijn duikmaatje had twee en een half jaar een Syrische hamster gehad. Een prachtig dier – William had het beestje ook een paar keer gezien – maar een dat zich niet graag liet aaien. Eerder in het voorjaar was de hamster gestorven.
Dennis had het zien gebeuren. ‘Hij had al een week lang ademhalingsproblemen,’ vertelde hij. ‘Maar die dag ging het wel heel slecht. Hij verplaatste zich eerst nog een paar keer. Toen bleef hij liggen. Halverwege de middag ademde hij niet langer. Van het ene op het andere moment was hij verdwenen. Er lag nog wel een lichaampje, maar het was geen hamster meer.’
Hij was er zelf vooral verbaasd over geweest, maar William had zich proberen voor te stellen hoe het voor de hamster was. Had hij geweten dat hij zou sterven? Was hij langzaam weggezakt in een verdoving, of was hij van het ene op het andere moment in het niets verdwenen?
Hij moest er vandaag maar niet verder over doordenken. De zon scheen uit een bijna volkomen blauwe hemel. Er stond een licht windje dat de naalden van de bomen deed ruisen. Het groene meer lag uitnodigend voor hen. Dit werd vast en zeker een bijzondere dag. William probeerde luchtig te klinken. ‘Nog even en ik smelt. Alleen daarom al stel ik voor maar eens te gaan duiken.’
‘Je hebt het inderdaad zwaar,’ zei Dennis. Hij keek zowaar bezorgd. ‘Ik zei nog dat je beter een droogpak kon kopen.’
William veegde het zweet van zijn voorhoofd en begon af te dalen naar de oever. Wat dichterbij gekomen kon hij zien dat het gras onder water doorliep. Er stonden zelfs bloemen, wit en geel. Nog meer dan bij andere duiken leek het alsof er onder het oppervlak een andere wereld schuilging. Hij kon er nauwelijks op wachten om die te betreden.
Een paar voorbereidingen nog. William controleerde een laatste keer zijn apparatuur, sloeg zijn loodgordel om en pakte vervolgens zijn vinnen, zijn duikbril en zijn snorkel. Dennis was ook al zover. Ze knikten naar elkaar en stapten in het meer. Verlammende koude drong via Williams duiklaarzen zijn pak binnen. Hij hapte naar adem. Het was smeltwater. Niet warmer dan acht graden. Stug liep hij verder, tot hij tot zijn borst in het water stond. De hitte van zojuist was hij bijna vergeten. Hij huiverde nu zelfs. Maar het beetje water onder zijn pak zou al snel opwarmen en omdat hij manchetten had rond zijn polsen en zijn enkels zou het als een isolerend laagje werken.
William spuugde in zijn duikbril en trok het bandje over zijn hoofd. Vervolgens blies hij zijn vest zo ver op dat hij bleef drijven. Als laatste stak hij zijn voeten een voor een in zijn zwemvliezen. Het was nog een heel kunstje om daarbij niet kopje onder te gaan.
Dennis was intussen ook gereed. Hij had zijn automaat al tussen zijn lippen gezet en maakte nu het oké-teken, met duim en wijsvinger tegen elkaar.
William nam zijn eigen automaat in zijn mond en nam een flinke teug. Alles werkte. Hij wees met zijn duim omlaag.
Dennis herhaalde het gebaar en maakte opnieuw het teken van eerder.
William maakte een cirkel van zijn duim en wijsvinger en trok aan het koord van zijn vest. Er klonk geborrel. Hij begon te zinken. Plotseling sloot het water zich boven zijn hoofd en was hij aan alle zijden omgeven door helder kristal. Lucht werd uit zijn automaat gedreven en zilveren bollen stegen op met daarin weerspiegeld het alomtegenwoordige groen.
Na zijn uitademing was William wat zwaarder. Snel blies hij weer iets in zijn vest. De vin aan zijn linkervoet raakte de bodem en stof steeg op in een leemkleurige wolk. Hij kreunde. Hij was zo onder de indruk van de kans om op deze bijzondere plek onder water te mogen verkeren, dat hij precies die fout maakte waarom het groene meer zo lang was afgesloten voor duikers en snorkelaars. Maar hij had zijn drijfvermogen nu onder controle. Hij hield zijn armen gekruist voor zijn borst, zodat hij niet weer per ongeluk ergens tegen zou stoten. Als hij bewoog met zijn benen, deed hij dat kalm om niet nog meer slik op te werpen. Het was niet moeilijk zijn ademhaling onder controle te houden, want de wereld om hem heen was ook verstild.
Onder hem groeide fris gras, met hier en daar een geel of paars accent van een paardenbloem of alpenklokje. Geen windvlaagje bracht de sprieten in beroering. Geen vlinders of zweefvliegen dansten van bloem tot bloem. Soms steeg er opeens een luchtbel op van tussen de planten. Ook al was het juli, de weide zag eruit alsof het pas lente geworden was. De helling liep af en verdween beneden in de schemering, groen als een glasplaat waar je dwars inkeek. Gouden bundels staken door het rimpelende wateroppervlak, als verfstrepen op een schilderij. Eronder stonden lichte cirkels afgetekend.
De bodem van het werkelijke meer lag op een diepte van meer dan twaalf meter, een cirkel van modder en dode takken. Dat was niet waar William in geïnteresseerd was. Hij had van deze duikstek gedroomd sinds hij er een filmpje van had gezien op het internet. Maar de platte beelden op zijn scherm deden geen recht aan de werkelijke ervaring. Snel wierp hij een blik opzij. Dennis zwom rechts van hem, rustig slaand met zijn vinnen. Toen hij William naar hem zag kijken, stak hij zijn rechterhand uit en maakte het oké-teken. Een dichte wolk luchtbellen steeg op uit zijn automaat.
William antwoordde met hetzelfde signaal en sloeg vervolgens zijn armen opnieuw over elkaar. Hij wierp een blik op zijn duikcomputer. Hij bevond zich op vijf meter diepte en beschikte nog over bijna zijn volledige zuurstofvoorraad. Dus hij kon zo lang beneden blijven als hij wilde, maar met zijn rubberen duikpak zou hij het waarschijnlijk na een half uur wel koud gaan krijgen. Dennis zou het met zijn uitrusting langer uithouden in het bergmeer. Een half uur was echter beter dan helemaal niets.
William wapperde met zijn hand om op zijn plek te draaien en bewoog zich toen naar links, parallel aan de oever. Hij wachtte niet of zijn vriend hem volgde. In water dat zo helder was, zonder gevaarlijke stromingen of diepe putten, durfde hij meer risico te nemen dan anders. Rechts van zich zag hij een wandelpad. Eerder in het voorjaar hadden hier nog mensen gelopen, steentjes wegschoppend met hun wandelschoenen, hun lachen luid echoënd tussen de bergen. Het was alsof hun werkelijkheid was uitgewist. Dit was niet meer het terrein van de levenden, maar een verstild landschap waar geen geluiden klonken.
Op een kalm tempo zwom William voorbij een houten bankje, links van het pad. Van hier hadden mensen over het meer kunnen uitkijken, genietend van koffie uit een thermoskan en van boterhammen uit een lunchtrommeltje. Nu leken de planken te golven in het steeds veranderende licht. Het gaf het bankje iets mysterieus. Het was niet langer een door mensen in elkaar gezet gebruiksvoorwerp, maar een magisch object uit een andere wereld. Wat eerst heel gewoon was, bleek plotseling iets volslagen unieks.
Dat was voor William altijd de aantrekkingskracht geweest van het duiken. Je brak door een barrière en bevond je plotseling in een ander universum, waar andere regels heersten, omgeven door wonderlijke wezens in bijzondere kleuren. Vissen, kreeften, koralen en anemonen. Zelf kon je er niet bestaan zonder technologie, maar zij hoorden daar wél van nature thuis. Ze doken op uit de groene schemering en verdwenen weer, terwijl jij gedwongen werd je bezoek af te breken en terug te keren naar het leven van alledag.
Door nu een grasveld, een wandelpad en een bankje tegen te komen onder water, was het alsof ze waren opgenomen in die andere werkelijkheid. William zag ze daardoor met nieuwe ogen. Hij liet wat lucht in zijn vest stromen en steeg een meter op. Achter de bank stonden bomen. De voorste bevond zich geheel onder het oppervlak, die daarachter leken te zijn doorsneden door een glanzende spiegel.
William zweefde tussen de gekartelde groene bladeren. Het was als een van die dromen waarin het je lukte te gaan vliegen door het maar genoeg te willen. Dit was echter geen illusie. Hij dreef gewichtloos door een bos. Het enige wat hem nog met de echte wereld in verbinding hield, was het borrelen van zijn apparatuur, maar dat viel hem nauwelijks nog op. Zijn aandacht werd volkomen in beslag genomen door zijn ervaring.
Een huivering over zijn rug bracht William weer een beetje terug in de realiteit. De kou was alsnog tot onder het rubber doorgedrongen. Zijn handen en zijn voeten voelde hij al bijna niet meer. Tijd om de duik af te breken. Hij bracht zijn linkerpols met de duikcomputer tot vlak voor zijn bril. Er waren zo te zien twintig minuten verstreken. Alsnog langer dan het gevoeld had, maar hij had graag nog eens die tijd aan zijn duik toegevoegd. De teleurstelling drukte zwaar op zijn gemoed.
Voor hij het water verliet, moest hij wel Dennis op de hoogte brengen. William keek naar links en vervolgens naar rechts. Hij nam bomen waar en daarachter gras in scheve zonnestralen, maar zijn vriend zag hij niet. Hij keerde zich om op zijn plek. Zijn duikmaat bevond zich ook niet achter hem. In dit meer had hij, als het goed was, veertig meter zicht, zo helder was het, maar hij bleek helemaal alleen. Dennis had aan het begin achter hem gezwommen. Zo moeilijk moest het niet zijn geweest hem in de gaten te blijven houden. Maar waarschijnlijk was hij ergens door afgeleid geraakt en had hij zijn eigen koers gekozen. Niet netjes tijdens een duik, maar in dit meer kon er weinig fout gaan.
William keek even naar het glimmende plafond en begon te stijgen. Nog drie meter, nog twee. Als hij zijn arm uitstrekte, kon hij de spiegel boven hem al aanraken. Een paar tellen later was hij er. Zijn hoofd brak door het oppervlak. In een automatisme bracht hij zijn hand omhoog om zijn bril van zijn gezicht te trekken, maar hij hield zich net op tijd in. Zijn kaken lieten ook zijn mondstuk niet los. Hij bevond zich namelijk niet in de open lucht, met uitzicht op het bos en de bergen erachter, maar zag om zich heen nog steeds water. In elke richting was het uitzicht blauwgroen. Onder hem bevond zich geen spiegel meer, maar zag hij dezelfde bomen als eerst, maar nu compleet met hun eerder aan het zicht onttrokken toppen. Zo verbaasd was hij, dat hij pas na een paar seconden merkte dat zijn opwaartse beweging niet tot stilstand was gekomen. Verder en verder rees hij op.
In een poging zijn opkomende paniek te bedwingen, zocht William naar een verklaring. Wat hij voor het oppervlak van het meer had aangezien, was waarschijnlijk een thermocline geweest, een plotseling overgang van dieper, koeler water naar door de zon opgewarmd water. Als die maar scherp genoeg was, kon hij ook een weerspiegeling vertonen. De temperatuur leek echter niet te zijn veranderd. De kou breidde zich juist alleen maar verder uit over zijn ledematen.
William keek omhoog. Hij kon de werkelijke oppervlakte niet zien. Er was zelfs geen teken van de zon te onderscheiden, alleen een egale schemering. Dat wilde zeggen dat hij zich dieper dan veertig meter moest bevinden. Zijn verstand zei hem dat het onmogelijk was. Zo diep was het meer helemaal niet. Was er misschien ergens een dam gebroken? Was er een gletsjer gesmolten en was het dal daardoor verder volgelopen? Maar hij had tijdens zijn duik geen stroming gevoeld. De ondergedompelde boomblaadjes en de grassprieten hadden geen enkel moment bewogen.
Zijn dieptemeter kon uitsluitsel geven. Het scherm was echter helemaal zwart. William drukte op de knopjes. Er verschenen geen cijfers. Zelfs geen melding dat zijn duikcomputer defect was. Hij schudde met zijn arm. Nog steeds niets. Het apparaat had het begeven, op het meest ongunstige moment denkbaar. Want hoe moest hij nu gecontroleerd opstijgen? Als hij zich inderdaad zo diep bevond als hij dacht, kon hij niet in een keer naar het oppervlak, anders zou hij caissonziekte ontwikkelen. Dat was heel gevaarlijk. Maar hij had ook niet van te voren een opstijging kunnen plannen. Hij zou dus maar wat moeten gokken en hopen dat hij genoeg perslucht over had om veilig boven te geraken. Nog nooit eerder had hij tijdens het duiken zo’n risico moeten nemen.
William liet wat lucht uit zijn vest lopen zodat hij op dezelfde diepte bleef. Hij zwom opzij naar waar hij de met gras begroeide helling zag. De weide vertoonde meer gele plekken dan wat hij tot nu toe tijdens de duik had waargenomen en er groeiden nergens meer bloemen. Dit deel van het dal stond dus nog maar kort onder water. Van dichterbij viel hem nog iets bijzonders op. De sprieten en de blaadjes bewogen. Zelf voelde hij echter geen stroming. Hij dreef ook niet verder nu hij zijn vinnen stilhield. Waren het insecten ondergronds die door de overstroming verrast waren? Het leek hem onwaarschijnlijk, maar iets anders kon hij niet verzinnen. Of hij moest lijden aan stikstofnarcose, iets dat duikers op grote diepte kon overkomen. Ze leden dan aan waandenkbeelden en vormden een gevaar voor zichzelf en andere duikers. Maar als hij van zichzelf realiseerde dat zijn waarneming niet klopte, had hij dan wel een stikstofvergiftiging opgelopen? Of dacht iedereen met die klachten dat er niets aan de hand was? Hij wilde dat Dennis bij hem in de buurt was, maar zijn vriend was nog steeds nergens te bekennen.
Het ondergedompelde landschap dat eerst nog een aangename bevreemding had opgeroepen, kreeg voor William nu iets beklemmends. Het gras, de bomen en de paden waren niet langer als in een sprookje betoverd, maar waren eenvoudigweg verdronken en zouden uiteindelijk door het neerdwarrelende slib worden begraven. Tegen zijn voornemen om kalm te blijven in, begon hij steeds sneller te zwemmen.
Vlak bij de bosrand stond een houten bankje. Er zaten mensen op, een man en een vrouw, met luchtige kleren aan en wandelschoenen aan hun voeten. Een stok stond van opzij tegen het bankje geleund. De vrouw keek op haar mobiele telefoon en de man had een krant opengevouwen. Terwijl William dichterbij kwam, likte de man aan zijn duim en wijsvinger en sloeg hij de bladzijde om. De borst van het stel ging op en neer, maar er stegen geen luchtbellen op uit hun mond. Ze vertoonden geen paniek, waren zo te zien zelfs niet bezorgd. Ze gedroegen zich alsof ze zich niet onder water bevonden. Het was de stikstof, besloot William. Die maakte dat hij zijn zintuigen niet kon vertrouwen. Hij trok zijn bril van zijn gezicht en blies er nieuwe lucht in, zodat hij helderder kon zien. Het stel op de bank zat er nog steeds. William peddelde met zijn handen, zodat hij om zijn as draaide. Toen hij opnieuw met zijn gezicht naar het bankje dreef, zag hij ze weer. De vrouw stopte juist haar telefoon weg. Ze bukte zich om haar tas op haar knieën te tillen en haalde uit het voorvak een fles water tevoorschijn.
William had nooit in geesten geloofd. Getuigenverslagen van spookverschijningen deed hij steevast af als broodje-aapverhalen, bedoeld voor een sensatiebelust publiek. Hij was daar niet gevoelig voor. De grens tussen leven en dood was absoluut. Maar nu begon hij daaraan toch te twijfelen. Met een paar slagen bevond hij zich boven de twee. Ze gaven geen teken dat ze hem hadden waargenomen, maar gingen door met hun eigen activiteiten.
William liet zichzelf zinken tot hij met zijn hand op de rugleuning van het bankje kon steunen. Over de schouder van de man had hij zicht op de krant. Misschien kon hij de datum zien. Als het een krant uit het verleden was, had hij inderdaad met spoken van doen. Zijn ogen gingen naar de rechter bovenhoek van de pagina. Op die plek stond inderdaad een datum. Maar die lag in de toekomst. De man las de krant van morgen …
Er was nog een verklaring mogelijk voor wat er gebeurde, maar die had William eerder niet onder ogen willen zien. Nu was hij zich er plotseling van bewust dat er al een tijdje geen bellen uit zijn automaat opstegen. Ook voelde hij zijn hart niet bonken, zelfs al verkeerde hij in een onzekere situatie. Op de pagina die de man aan het lezen was, stond bovendien een foto van hem, lachend en met zijn hand steunend op een persluchtfles. “Duiker verdwenen in het groene meer,” verklaarden grote letters daaronder. “Naar stoffelijk overschot wordt gezocht.”
William liet lucht in zijn vest stromen en steeg op. Het bankje en het bos verdwenen langzaam in de schemering beneden hem. Uiteindelijk zag hij geen spoor meer van het dal. Om hem heen was van zijn oude wereld niets meer overgebleven.
Het groene meer – Johan Klein Haneveld
Johan Klein Haneveld schreef tot nu toe 22 boeken, waaronder de horrorroman Scherven vol ogen en de Young Adult-roman Het denkende woud. Zijn nieuwste werk is het dystopische De groene toren. Zijn korte verhalen verschenen onder andere op Modern Myths, in de tijdschriften Fantastische Vertellingen, HSF en SF Terra en in bundels zoals Ganymedes 21, Verhalen Vertellers 2 en Poe in de polder.
In 2022 verschijnt van Johan de SF-roman De zwarte schim en de door hem samengestelde bundel De bar met de duizend deuren. Lees ook zijn essays op Fantasy Schrijven.
Meer verhalen als Het groene meer? Kijk in onze rubriek Moderne Mythes: Verhalen!
Het groene meer: © 2022-2024 Modern Myths
Reactie plaatsen