De kleuren van Dalik (deel 3, hoofdstuk 4 – 5)
Benne van der Velde
4
In een wereld zonder magiërs maar met een rijk magisch verleden, wordt elk incident of voorval dat niet makkelijk te verklaren is al snel en bijzonder geestdriftig doorverteld en opgeblazen, vaak zelfs tot mythische proporties. Er gingen dan ook al snel na de gruwelen in het Dlek dorp de meest fantastische verhalen de ronde over een door de streek zwervende, lange, magere gestalte, welke zich in korte tijd had laten gelden als een bijzonder krachtige beoefenaar van de oude kunsten. Dat deze figuur bliksemschichten uit zijn handen liet schieten en een ongelofelijke fysieke kracht bezat, waren voldoende voor velen om naar deze man op zoek te gaan.
Er werd gefluisterd dat het een Dlek was, maar dat geloofden er maar weinigen; er werd zelfs hartelijk om gelachen. Een mooi verhaal is één ding, maar je kon natuurlijk ook overdrijven. Over wie het dan wel was gingen eveneens de wildste geruchten. Veel feiten waren er niet voor handen. De groep rovers had de geruchtenstroom weliswaar op gang gebracht, maar waren niet geneigd om deze te blijven voeden. Alleen zij wisten dat het een Dlek betrof en een jonge ook nog, maar er werd al snel besloten dat dit niet bevorderlijk was voor hun imago van onverschrokken boevenbende en zo werd Dalik de Dlek bevorderd tot mens, of elf, al naar gelang het een volgende verteller beter uitkwam.
Het verwoeste en uitgemoorde dorp werd ook in verband gebracht met de zwervende tovenaar, evenals de enorme en –gelukkig- enorm dode trol die men had gevonden. Maar zoals die dingen lopen werd de ongekende waarheid verdraaid tot mooiere onwaarheden en zo was iedereen het er al snel over eens dat het dorp en de trol zich de woede van de machtige vreemdeling zelf op de hals hadden gehaald en daar de ultieme prijs voor hadden moeten betalen. Ook al waren er dus velen naar hem op zoek, op zoek naar gerechtigheid of wraak waren verreweg de meesten van hen niet, of al snel niet meer. De paar verhalen die er waren over dapperen die de stille vreemdeling agressief hadden durven naderen, hadden zonder uitzondering een bloederige afloop. Andermaal, niemand gaf er uiteindelijk zoveel om trollen of Dleks om zich als wreker voor hen op te werpen.
Dalik kreeg gaandeweg tijdens zijn -in eerste instantie- eenzame tocht fervente fans en nog veel meer bovenmatig geïnteresseerde volgers. Sommigen namen dit namelijk zeer letterlijk. Er was een kleine groep ontstaan die hem probeerde te volgen waar hij ging, zij het op een zeer gepaste, bijna eerbiedige afstand.
En Dalik zelf? Die had geen flauw idee, in ieder geval de eerste tijd niet, van wat hij, of beter gezegd zijn krachten, aan bekendheid hadden verworven. Zoals al eerder geschetst, niets interesseerde hem meer. Een aantal keer inderdaad had men hem sinds hij zo doelloos rondzwierf agressief benaderd. Bij elke keer dat dit gebeurde had hij zijn gele steen voelen opgloeien, waarna hij in staat bleek om zijn belagers met belachelijk gemak te verpletteren; soms zelfs met zijn blote handen. Op andere momenten hadden de spontaan verschenen vlammen hem beschermd, of hij dat nou wilde of niet. In het begin had hij zich daar, ondanks zijn afgestompte en getraumatiseerde geest, nog wel eens over verbaasd maar uiteindelijk accepteerde hij zijn nieuw gevonden krachten als een gave die hem blijkbaar toekwam. Ook stond hij niet stil bij het gemak waarmee hij op zijn pad voedsel vond als hij honger had of een eenvoudige, maar efficiënt en snel gebouwde schuilplaats als het bijvoorbeeld goot van de regen.
Op een nacht, zo’n twee weken na het bloedbad in zijn dorp, was het erg koud. Dalik vond toen een oude, maar warme mantel. Toen zijn faam groeide, zorgden zijn volgelingen ook voor meer van deze ‘gelukkige’ toevalligheden, echter verklaarde dit lang niet alles wat er gebeurde. Maar Dalik was niet op zoek naar verklaringen; Dalik was simpelweg niet meer op zoek. Toen hij zijn volgelingen dan uiteindelijk in de gaten kreeg, deed ook dit hem niets; ze gingen hun gang maar. Zolang niemand hem iets in de weg legde en iedereen hem met rust liet, liet hij hen met rust. Zo breidde zijn mythe zich snel uit en het waren niet alleen mensen of elven, die de verhalen over een nieuw ontdekte magiër ten gehore kregen…
5
Een kleine gestalte maakte zich in de verte los uit de groene wand van het gigantische bos waar Dalik al een paar dagen langs heen slenterde en deze rende rechtstreeks naar hem toe. Toen deze dichterbij kwam zag hij dat het een jonge vrouw was. Ze maakte wilde gebaren en schreeuwde. Hij keek er met een vlakke, lege blik naar. Toen ze bijna bij hem was, veranderde er iets in die blik. Iets kleins, iets universeels. Het leek wel of er iets in hem wakker werd en datgene dwong zich bijna onmerkbaar door zijn dikke laag apathie heen. Het was de oudste kracht op elke aarde en voor een groot deel ook het meest verdrongen.
Dalik was, ondanks alles wat er aan hem was veranderd, nog steeds een tiener, in de kracht van zijn leven en lusten. Toen het meisje, hijgend en huilend, vlak voor hem tot stilstand kwam, was haar fysieke aantrekkelijkheid voldoende om de jongen te doen blozen. Dat ze haast geen kleren meer aan haar lichaam had, en van wat er nog zat was weinig meer heel, hielp daarbij niet. Hij probeerde dit uit alle macht te verbloemen door stoïcijns te blijven kijken. Dit lukte net. Ze was volledig buiten adem, plakte van het zweet en keek constant half in paniek over haar schouder naar de plek waar tevoorschijn was gekomen. Hortend en stotend begon ze, in een taal die hij niet verstond, door haar tranen heen te praten en keek daarbij smekend naar hem op. Hij kon wel raden wat er was gebeurd en wilde na een paar tellen deze hele wereld al voor haar in brand zetten, te beginnen met eventuele achtervolgers!
Toen ze ophield met smeken en hem bij de hand pakte, leek er een zucht door het bos zelf te gaan en ze leidde hem met haar zachte maar dwingende hand mee naar een ander pad dat even verderop het woud in liep. Dalik dacht al niet meer aan haar belagers, Dalik dacht steeds minder.
Er stond een kleine hut, zo klein en goed verscholen dat hij deze pas zag toen ze hem met een lichte kneep in zijn vingers tot stoppen had verzocht. Het leek wel of het bouwsel zichzelf verstopte tussen het dichte gebladerte. Ze liet hem los en ging naar binnen. Vaag drong het tot hem door dat hij zijn hele jonge leven gewaarschuwd was voor dit woud en dat hij meerdere malen had moeten beloven om het niet te betreden. Volgens de legenden van de Dleks waren deze gigantische wouden het leefgebied van een paar van de meest machtige en wraakzuchtige goden; misschien woonden ze hier nu nog steeds. Ondanks zijn hormonen en haar allesomvattende blik kwam de oude angst toch opzetten, door de barst die de jonge vrouw in zijn pantser had geslagen en Dalik kwam langzaam bij zinnen. Wat deed hij hier? Hij keek om zich heen, opeens gespannen en bedacht op plotseling rumoer of geweld. Het late middaglicht speelde door de bladeren en her en der zongen vogels. Een koel briesje deed de begroeing om hem heen zachtjes ritselen. Een klein, pluizig beest schoot langs zijn benen, bleef op een afstandje staan en keek hem aan met twee zwarte, pientere oogjes. Over dit alles lag een heel subtiel, bijna doorzichtig roze schijnsel.
Dalik onspande. Hij grinnikte zachtjes, in weerwil van zichzelf. De deur van de hut ging open en toen hij die kant weer op keek, zag hij het meisje in de deuropening staan. Weg waren het verdriet en de angst die hij in haar ogen had gezien. Ze had een dunne halsketting om, waar een kleine roze steen aan bungelde. Verder was ze helemaal naakt en ze wenkte hem glimlachend om dichterbij te komen. Hij ging. Natuurlijk kwam hij naar haar toe; hij had geen keus of schijn van kans. Ze omhelsde hem en drukte hem tegen zich aan. Hij voelde haar jonge, stevige borsten tegen zijn borst aandrukken en gaf zich aan haar over. Hun lippen vonden elkaar. Ze trok hem mee de hut in en de deur viel dicht.
De vogels stopten met zingen.
Het ritselen stopte ook.
De koelte verdween en maakte plaats voor een drukkende warmte.
Hoe wanhopig en fanatiek zijn volgelingen ook naar hem zochten, zij konden hem in de tijd daarna niet meer vinden; dit woud was simpelweg te groot. En zoals dat bij de meeste discipelen vaker gaat, sloeg hun devotie na verloop van al die verloren tijd langzaam maar zeker om in haat. Afgoden die niet doen wat er van hen verwacht wordt, worden met collectief vals genoegen van hun sokkel getrokken, om daarna zo snel mogelijk te worden vergeten. De verhalen over de nieuwe magiër werden afgedaan als massahysterie en op het vertellen van die verhalen kwamen zelfs zware straffen te staan. Ook veel machthebbers hadden belang bij de terugkeer naar een magieloos wereldbeeld. Dat de onverslaanbare vreemdeling verdwenen was, was voor hen een geschenk uit de hemel. Volgelingen die vasthielden aan hun verhaal, hun ervaringen en daarmee hun geloof, werden verjaagd. Sommigen verdwenen eenvoudigweg, net als het onderwerp van hun devotie en werden – in het beste geval – later dood en verminkt teruggevonden. Niemand die hardop klaagde, er was niemand die het waagde.
De kleuren van Dalik
Benne van der Velde (1974) schreef tot nu toe sci-fi en fantasy voor SFterra, The Flying Dutch, Fantastische Vertellingen en de Ganymedesbloemlezing jaargang 16. Samen met Hiekelien van den Herik schreef hij het ridderspektakelstuk ‘de gemaskerde ridder’ die door theater-/zwaardvechtgroep Ridderspoor o.a. in het Archeon, tijdens De Kasteeldagen en op een Elfia-fantasyfair werden opgevoerd. Twee ultra korte fantasyverhalen voor op fantasywereld.nl zijn in voorbereiding.
Benne publiceerde gedichtenbundels bij verschillende uitgeverijen en zijn verzen werden opgenomen in allerlei literaire tijdschriften en bloemlezingen. Dit jaar verschijnt zijn prozadebuut ‘Afghaan.’
Voor alle info: bennevandervelde.nl
Reactie plaatsen