De dwaler
Mike Jansen
De eerste keer dat ik de dwaler zag verschijnen, was toen ik in hartje Amsterdam in de etalage van een dure kledingwinkel in de Kalverstraat keek. Het ene moment was er niemand, het volgende moment zag ik hem uit een van de passpiegels in de winkel stappen, alsof hij door een oppervlak van waterig zilver liep. Natuurlijk wist ik toen nog niet wat een dwaler was, maar nu is dat me wel duidelijk.
Waarom ik hem interessant vond en niet meteen de politie erbij haalde, weet ik niet. Je ziet niet elke dag iemand uit een spiegel stappen. Hij was niet heel knap en zeker niet mijn type. Ik val doorgaans op mannen die langer zijn dan ik en liefst niet van die oer-Hollandse blonde lokken. En hij kleedde zich raar, archaïsch bijna.
Toen ik hem de weg hoorde vragen aan een van de verkoopsters, klonk zijn Nederlands oud. Het was niet provinciaals, dat zeker niet, ook niet oubollig, maar oud, met een uitspraak zo correct dat het leek alsof ik mijn opa zaliger hoorde praten. Alsof de laatste keer dat hij de taal sprak honderd of meer jaren geleden was.
Alles aan deze man was mysterieus, als een snoepje met heel veel wikkels eromheen. De verkoopster probeerde uit te leggen hoe hij vanaf de winkel bij de Waag moest komen. Terwijl ze praatten, nam ik een besluit.
“Ik moet daar toch heen,” zei ik. “U kunt wel meelopen.” En intussen kun je me dan vertellen wie je bent.
De man boog zijn hoofd kort, als een teken van bevestiging uit een verfijnder tijdperk. Of misschien las hij mijn gedachten. “Mijn naam is Gerben van Rockanje.”
“Anja. Anja Diekmans.” Ik weet niet waarom ik hem zomaar mijn naam vertelde. Gerben had een ontwapenende uitstraling en een vertrouwenwekkende glimlach onder zijn weeklange, rossige baard.
We liepen samen door de Kalverstraat richting de Dam. Hij bleef duidelijk dicht bij de huizen, waar de mensenzee iets minder dicht was. Hij merkte mijn blikken en haalde zijn schouders op. “Het is wat druk vandaag.”
“Vind je? Dit is nog niets hoor. Als je op zaterdag komt, dan kun je over de hoofden lopen.” Hij glimlachte ongemakkelijk bij het horen van mijn woorden. Hij keek zijn ogen uit. Bij het zebrapad zag ik de angst in zijn ogen voor de voorbijrazende auto’s.
“Ze rijden inderdaad hard,” zei ik.
“En ze stinken,” zei Gerben. “Ik was vergeten hoezeer steden stinken.”
“Dat merk ik niet eens,” zei ik. “Maar ik woon hier al mijn hele leven.”
Hij keek me aan en ik zag een soort medelijden. “Dat is jammer, het spijt me.”
Ik geef toe dat ik daar even stil van werd. Zo oprecht als hij dat zei, kreeg ik het gevoel dat mijn leven niet veel waard was, dat ik mijn tijd hier verspild had. Maar ik voelde ook wat boosheid opborrelen. Wie was deze man dat hij me zomaar kon veroordelen? “Ik heb het hier anders prima naar mijn zin, hoor,” zei ik. Het klonk bitser dan ik het eigenlijk bedoelde en ik zag Gerben schrikken.
“Zo bedoelde ik het niet hoor, Anja. Ik mag toch Anja zeggen?”
Ik keek hem schuin aan. Hij leek oprecht en ik kon eigenlijk niet boos blijven. Zeker niet toen hij weer naar me lachte. “Vooruit maar. Als je me vertelt waar jij vandaan komt.”
“Dat is goed. Ik kom ook uit Amsterdam, maar ik heb veel gereisd. Gedwaald eigenlijk. Vreemde oorden bezocht, in verschillende tijden. Elke periode heeft zo zijn mooie en minder mooie trekken.” Hij strekte zijn armen uit en lachte breed. “Maar ik kom toch elke keer terug in Amsterdam. Hoewel ik het aan het begin van de Gouden Eeuw mooier vond, bruisender.”
Was hij me nu voor de mal aan het houden? Was deze jongeman, dit prototype blonde, Hollandse knul, een tijdreiziger? Ik schudde mijn hoofd en knipperde met mijn ogen. Je ziet en hoort dingen die er niet zijn, Anja, blijf bij de les. Mijn verstandige stemmetje bleef op me inpraten, maar ik luisterde al snel niet meer, want zijn jongensachtige enthousiasme werkte aanstekelijk en ik denk dat ik hem geloofde. Wat is tijd tenslotte voor iemand die uit een spiegel kan stappen? “Daarover kan ik niet meepraten, maar ik kan je de mooie plekjes van het eenentwintigste-eeuwse Amsterdam tonen. Als je dat wil, tenminste…” Ik liet de woorden tussen ons in hangen, maar ik zag lichtjes in zijn ogen verschijnen.
We liepen langs de grachten en Gerben keek naar de huizen, de boten, de mensen, de voertuigen en alles leek nieuw en opwindend voor hem. Voor een etalage met nieuwe tv’s en computers bleef hij gebiologeerd kijken naar de bewegende beelden. Ik vroeg hem naar de verschillen met andere tijden en we praatten over de stad en haar inwoners en alle mooie en lelijke dingen die we kenden en die al of niet de eeuwen getrotseerd hadden. Gerben wist precies te vertellen hoe de stad er de afgelopen honderden jaren uitzag en waar en wanneer de veranderingen plaatsvonden. Het gaf me een heel nieuwe blik op de stad die ik voor vanzelfsprekend nam. Ik voelde me ouder en wijzer, gewoon door te luisteren naar Gerben, de dwalende verteller met zijn kennis van eeuwen. Langzaam slonk mijn initiële wantrouwen. Ik begon Gerbens gezelschap zelfs te waarderen.
Op een terrasje met uitzicht op het centraal station dronken we koffie. Ik een espresso, hij een cappuccino. “Dat is toch iets dat veel eerder had mogen worden uitgevonden,” zei Gerben. Hij genoot duidelijk van de pittige smaak. “Alleen daarvoor zou ik al vaker terugkomen in deze tijd.” Hij keek op en staarde naar de mensenmassa’s die bij het stoplicht het zebrapad overstaken. “En misschien neem ik dat dan nog wel op de koop toe.”
“Waarvoor kom je nog meer terug?” vroeg ik onschuldig.
Gerben kuchte en hij bloosde even.
Ik glimlachte en nam nog een slokje van mijn koffie. “Je maakt er geen geheim van dat je in verschillende tijden leeft en je doet geen moeite je verschijnen uit een spiegel te verdoezelen. Wie ben je echt, Gerben van Rockanje? Wat is je echte verhaal?”
Hij haalde zijn schouders op. “Ik ben wie ik ben, maar waar mijn tijdgenoten de natuur bestudeerden en wetenschap bedreven, onderzocht ik de wereld van gene zijde, die net zo echt is als de onzichtbare creaturen in een druppel slootwater.”
Ieder ander had hem voor gek versleten, maar ik wist wat ik gezien had. “En wat heb je gedaan met die kennis?”
Gerbens gezicht was even heel serieus. “Mijn collega vorsers lachten me uit. Mijn experimenten werden waardeloos geacht. ‘Wollige woorden zonder naturalistische grondslag’, als ik me de woorden van Huygens nog goed herinner.” Hij zuchtte even en staarde naar het schuim van zijn koffie. “Ik had meer van hem verwacht, denk ik.”
“Maar het werkte toch?” vroeg ik. “Of zag ik je vanochtend niet zomaar uit die spiegel stappen?”
“Jawel, dat zag je goed. Mijn collega’s zagen geen enkel praktisch nut. Zodra ik daar uiteindelijk achter kwam, besloot ik het voor mezelf te houden.” Gerben haalde zijn schouders op. “Misschien was dat maar goed ook.”
“Ben je echt de enige die dit doet? Kom je nooit iemand anders tegen?”
Hij schudde zijn hoofd. “Nee. Of misschien moet ik zeggen: Helaas niet.”
“Dat is jammer,” zei ik, voor ik besefte wat ik zei.
Gerben knikte en hief zijn kopje. “Op Amsterdam, mooi in alle eeuwen.”
Ik hief mijn espressokopje. “Op Amsterdam.” We dronken koffie. “Heb je er nooit over gedacht iemand mee te nemen? Iemand in vertrouwen te nemen? Ik heb geleerd dat gedeelde ervaringen meestal interessanter en opwindender zijn dan wat je alleen meemaakt. Al is het maar vanwege de andere blik van je gezelschap.”
“Oh, zeker wel,” zei Gerben. “Maar weinigen willen dat. Het vergt meer van mensen dan ze eigenlijk aankunnen. Wie kan geloven dat spiegels uitgangen zijn, of ingangen? Dat sommige deuren op meer openen dan alleen de andere kant? Dat gene zijde slechts een doorgang is naar heden, verleden en toekomst en dat de kennis van gene zijde net zoveel met geloof als met bewijs te maken heeft? Het is te veel, mensen begrijpen het niet, laat staan dat ze leren hoe ermee om te gaan.”
“Je hebt het eerder meegemaakt?” vroeg ik.
“Natuurlijk. De eerste die ik meenam was een goede vriend. Had ik hem maar nooit meegenomen. Toen hij werelden in elkaar zag overgaan en werkelijkheid en schijn vermengd zag raken, verloor hij iets van zichzelf. Hij zag zaken die je beter niet kunt zien tot je eraan gewend bent geraakt. We waren daarna geen vrienden meer. Hij verloor zich in apocalyptische sekten en stierf in een gesticht, eenzaam, verlaten door familie en vrienden.”
“Hoe vaak heb je het geprobeerd?”
Hij haalde zijn schouders op. “Een paar keer. Telkens voorzichtiger, met betere voorbereidingen. Geen van hen wilde een tweede bezoek.”
Waar ik het lef vandaan haalde weet ik niet, maar ik zei: “Ik zou wel eens aan gene zijde willen kijken. Ik heb mijn hele leven hier gewoond. Wie weet wat ik allemaal gemist heb?”
Gerben keek over zijn cappuccino naar me en kneep zijn ogen lichtjes samen. “Weet je dat zeker? Zelfs na wat ik je verteld heb? Niet alles is mooi, sommige paden voeren door duisternis en ellende en er is een sterk en moedig hart nodig om door te zetten. Dus als je hiervoor kiest, dan is het met hart en ziel.”
Ik aarzelde. Hoe aantrekkelijk ik Gerben ook vond, ik was verbonden aan dit Amsterdam, in deze tijd. En hij merkte mijn aarzeling meteen.
“Het is tijd om te gaan,” zei hij met een glimlach. “Ik ben hier lang genoeg geweest. Ik ben een dwaler, het zit in mijn bloed.”
Ik rekende af en samen liepen we langs het station, langs grachten en hoge smalle huizen. Bij een paar ramen met rode lampen bloosde Gerben en ik trok hem zachtjes mee.
“Die… die…” hakkelde hij.
“Ja, die, ja…” zei ik. “Overigens, die Aziatische in het midden, die je zo interessant vond?”
“Was het zo duidelijk?”
“Leer mij mannen kennen. Je bleef daadwerkelijk staan met je mond open.” Ik glimlachte naar hem. “Dat was er een, overigens. Een man.”
Hij keek me geschrokken aan. “Niet waar. Onmogelijk.”
Ik keek hem recht in zijn ogen, zodat hij kon zien dat ik de waarheid sprak. “Het is misschien een zaak van geloof, maar in deze tijd kan de wetenschap dat. Misschien dat de mensen die je gene zijde toonde zich zo voelden?”
Hij schudde zijn hoofd. “Dit Amsterdam is maar raar.”
“Dat ben ik meteen met je eens.”
We liepen door langs de grachten en ik sloeg mijn arm in de zijne. Het voelde vertrouwd, alsof we nooit anders gedaan hadden. Bij de Waag haalde Gerben een kettinkje tevoorschijn waaraan een zilveren sleuteltje hing. Hij hing het om mijn nek en zijn gezicht kwam heel dichtbij. “Mocht je je bedenken, zoek me dan op aan gene zijde,” zei hij.
“Maar hoe moet ik je vinden?” vroeg ik.
“De sleutels die ik gemaakt heb, weten elkaar te vinden.” Hij glimlachte, zeker in zijn kennis en kunde. En ja, in zijn geloof. Hij boog kort, weer zo’n galant gebaar uit voorbije tijden. Hij stak zijn eigen sleutel in de muur van de Waag en stapte door de deur die daar voor hem opende. Wat erachter lag, was in duisternis gehuld. Geluidloos zwaaide de deur dicht. Er bleef geen spoor achter van de tijdelijke doorgang die Gerben gemaakt had. Ik streek met mijn hand over de ruwe bakstenen, verbaasd over wat ik gezien had, verbaasd over de jongeman met wie ik net een uur door Amsterdam had gelopen en tegelijk een beetje eenzaam nu hij weg was.
Geen dag gaat voorbij dat ik niet aan Gerben denk. Dan speel ik met het sleuteltje en vraag ik me af hoe het zou zijn aan gene zijde. En soms als ik voor de spiegel sta, denk ik dat de sleutel aan de ketting trekt en vermoed ik dat Gerben aan de andere kant staat en naar me kijkt. Ik weet niet waarop ik wacht, wat me tegenhoudt hem te volgen, maar zodra ik daar achter kom, denk ik dat ik hem zoek. En ik vind hem. Dat weet ik weet wel zeker.
In 1991 publiceerde Mike Jansen zijn eerste fantasyverhaal in het toenmalige Ator Mondis. Sindsdien heeft hij drie Nederlandse romans, twee bundels korte verhalen (en daarnaast nog een in samenwerking met Michael Blommaert), een roman en een bundel in het Engels uitgegeven. Mike schrijft tegenwoordig voornamelijk in het Engels en vertaalt eigen werk naar het Nederlands en soms vice versa. Hij heeft al meer dan honderd korte verhalen gepubliceerd, zowel in het Nederlands als in het Engels, waarvan het merendeel sinds 2012. Daarnaast heeft hij de King Kong Award (1992) en Fantastels (2012) gewonnen, evenals de Baarnse literatuurprijs en een flink aantal nominaties en shortlistnoteringen voor verhalenwedstrijden. Op uitgeefvlak verricht hij hand- en spandiensten voor Verschijnsel en voor JWKfiction in de USA.
Ben je geïnteresseerd in het werk van Mike Jansen, kijk dan op www.meznir.info
Meer verhalen? Kijk in onze rubriek Moderne Mythes: Verhalen!
© 2019-2024 Modern Myths
Reactie plaatsen