Brunhilde en Drimmelin door Mike Jansen
Met een zucht van frustratie wierp Brunhilde de brandende trol in het ravijn. Hij had zich ineens losgemaakt van de rotsen en versperde het smalle pad dat langs de bergwand slingerde. Zijn bedoelingen waren zeker niet goed, getuige zijn gebrabbelde “Je geld en je leven” en het vervaarlijk rondzwaaien met zijn stenen knots.
Brunhilde echter had een doel. En weinig gevoel voor humor, na het hoongelach waarmee het hele koninklijke hof haar uitgeleide had gedaan. Ze werd nog boos als ze er weer aan dacht en gebruikte die woede om de trol te ontwapenen, van ledematen te ontdoen, met olie te overgieten, aan te steken en de brandende stukjes als vlammende meteoren de diepte in te gooien.
Met een schop na mikte ze ook het torso van de trol over de rand. ‘Dat zal je leren, eenzame, hulpeloze vrouwen op de weg te beroven.’ Ze borg haar zwaard weer op en hing haar schild op haar rug.
Het was niet de eerste keer dat ze werd tegengehouden op haar tocht. En vast niet de laatste keer. Ze zuchtte weer. Ach, Drimmelin, waarom doe je toch zo moeilijk? Ik ben dan wel geen man, ik heb meer hart en meer kracht dan al die ridders die op het toernooi om je hand streden.
Van deze hoogte had ze een wijds uitzicht over de laaglanden die ze eerder verlaten had. Heel in de verte kon ze nog net de torens van Hamelen zien, hoofdstad van het gelijknamige koninkrijk, bestuurd door koning Aldafell, de vader van Drimmelin. Het was de prijs die ze veroverd had, maar niet de prijs die ze eigenlijk zocht. Oh nee, Damelen. Hamelen, Damelen, allemaal een pot nat.
***
De dag van het toernooi lag nog vers in haar geheugen. Ze kwam als onbekende krijger binnen en werkte zich omhoog in de rangorde, waarbij ze een reeks van bekende edelen en ridders achter zich liet. Aan het eind van de eerste dag lag de vraag op ieders lippen: Wie is Bruun van Zevenvoorde?
Op de tweede dag zegevierde ze in vijf tweekampen. De laatste tweekamp was tegen de kampioen van de koning, heer Roddrick van Kemp en Voorst, een reus van een man die met één hand een tweehandig zwaard rondzwaaide, de torenhoge favoriet. Hij was de enige die Brunhilde daadwerkelijk wist te raken, meteen aan het begin van de strijd. Wat hij daarmee bereikte, was dat ze besloot een voorbeeld te stellen. Ze had toch al een pestbui vanwege die-tijd-van-de-maand. Uiteindelijk lag ook de kampioen van de Koning aan haar voeten, bloedend uit meer dan een dozijn wonden.
Ze werd door de toernooimeester het podium opgeleid waar Koning Aldafell en zijn dochter Drimmelin, zijn enige kind, haar opwachtten. Natuurlijk moest daar haar helm af. Natuurlijk was het meteen zichtbaar dat Bruun van Zevenvoorde eigenlijk Brunhilde van Zevenvoorde was. Lang blond haar, groene ogen, maar met een harde, gespierde kaaklijn van de dagelijks vele uren oefeningen.
De verbazing was duidelijk te zien op het gezicht van de oude Koning Aldafell en zijn beeldschone dochter, Drimmelin. Brunhilde vond haar van dichtbij nog mooier en nog aantrekkelijker.
De Koning wenkte de toernooimeester die ook zijn schouders ophaalde.
‘Is er iets, Majesteit?’ vroeg Brunhilde.
De Koning glimlachte. ‘Eh, ja, dit is hoogst ongebruikelijk, zie je,’ zei hij. ‘We dachten dat een winnaar van het toernooi een man zou zijn.’
‘Dat was geen vereiste, voor zover ik kon zien,’ zei Brunhilde.
De mooie Drimmelin kwam naast haar vader staan. ‘Zonder man geen kleinkinderen voor mijn vader en geen troonopvolger.’
‘Inderdaad,’ zei Koning Aldafell. Hij vouwde zijn handen ineen. ‘En een vrouw op de troon, dat kan natuurlijk echt niet.’
‘Bovendien, ik heb lang genoeg gewacht op een echte man die me… naar hoger sferen kan brengen,’ voegde Drimmelin toe, met blosjes op haar wangen. Brunhilde kon haar ogen niet van de jonge vrouw afhouden.
‘Toernooimeester, wat zeggen de regels?’ vroeg de Koning.
‘Eh, eh,’ de toernooimeester liep rood aan. ‘ik, eh…’
‘Vooruit, man, vertel me niet dat dit niet eerder is voorgekomen.’
‘Uh, nou, dat wil zeggen…’ de toernooimeester keek naar zijn voeten, toen naar de lucht. Ineens verscheen er een glimlach op zijn gezicht. ‘Ik weet het! Ooit was er iemand die zich als ridder voordeed, maar het niet was. Die won ook een toernooi, maar kon officieel geen winnaar worden, want geen ridder.’
‘En, hoe werd dat opgelost?’ zei de Koning, nieuwsgierig.
‘De ridder in kwestie, uw grootvader nota bene, werd ter plekke tot ridder geslagen door de toenmalige heerser.’
‘Nou, dat lijkt me eenvoudig dan,’ zei de Koning met zijn hand op het gevest van zijn zwaard, klaar om een riddering uit te voeren.
‘Eh, niet helemaal,’ zei de toernooimeester. ‘Uw grootvader, namelijk, was een man.’
‘Oh ja, dat maakt het weer wat lastiger,’ zei de Koning.
‘U bent de Koning, vader,’ zei Drimmelin. ‘Doe iets Koninklijks!’
‘Inderdaad,’ zei Koning Aldafell. Hij hief zijn handen en er daalde een diepe stilte over het toegestroomde publiek. ‘De winnaar is nog niet geridderd. Hier winnen was een prestatie van formaat. Onze wetten echter eisen dat de prijs wordt toegekend aan een ridder of edelman. Wij dragen de winnaar derhalve op een grootse daad te verrichten en over een week hier te verschijnen om geridderd te kunnen worden. Als niet, dan vervalt de prijs aan de nummer twee van het toernooi.’ Koning Aldafell glimlachte. Op deze manier had hij meteen twee problemen opgelost. ‘En dan nu, tijd voor het feestmaal!’ Het publiek begon te juichen en stroomde naar het keukenveld waar lange rijen tafels klaarstonden. Ze waren de ongemakkelijke momenten alweer vergeten.
De toernooimeester probeerde Brunhilde mee te trekken. Ze greep zijn hand en verdraaide die tot de man op zijn knieën voor haar zat met een van pijn vertrokken gezicht.
‘Wat betekent dit?’ vroeg Brunhilde hem.
‘Au, au, dat u een week heeft om geridderd te worden.’
‘Maar ik ben geen man,’ zei Brunhilde.
‘Dan is dat de grootse daad die u moet uitvoeren,’ zei de toernooimeester.
Brunhilde liet de man los en ze boog haar hoofd. Van alle onmogelijke opdrachten…
Zonder omkijken liep ze van het terrein af en haalde haar paard op uit de stal waar ze het dier liet verzorgen. Haar gedachten waren somber en duister terwijl ze richting de stadspoort liep.
‘Pssst! Ik kan je helpen!’
Brunhilde keek op. In de schaduwen van een steeg stond een oude vrouw die haar wenkte. Ze trok haar paard mee tot ze voor de vrouw stond die bijna twee koppen kleiner was dan zij zelf.
‘Hoe kun jij me helpen?’ Brunhilde snoof. ‘Alleen magie zou me in een man kunnen veranderen.’
‘Precies,’ zei de oude vrouw. ‘En laat ik nu net de laatste magie in de wereld in mijn bezit hebben.’
Brunhilde boog zich naar de vrouw toe en keek haar indringend aan. Ze zag geen misleiding, wel hebzucht. ‘De vraag is: wat wil je daarmee doen?’
‘Een nieuwe bron van magie aanboren.’
‘En hoe helpt mij dat?’
‘De bron die ik – zeg maar – op het oog heb, kan ook een mannelijk geslachtsdeel leveren.’
Brunhilde vouwde haar armen over elkaar. ‘Dat klinkt als hekserij. En dat maakt u een heks, mevrouw.’
‘Wat heeft u te verliezen, nobele krijger?’ De oude vrouw knipperde met haar ogen. ‘Als de magie niet werkt, dan is het op en ben ik geen heks meer. Als het wel werkt, heeft u uw mannelijkheid en hoop ik op uw dankbaarheid en goedertierenheid.’
‘Hmm,’ bromde Brunhilde. Drimmelin, is er toch een kans, hoe klein ook? ‘Je kunt het mooi brengen, heks. Laten we het proberen.’
Ze volgde de grijnzende oude vrouw door een wirwar van steegjes naar een oude stal aan de rand van de stad. Binnen was het een wirwar aan potten en pannen en bergen oude gebruiksvoorwerpen, van emmers en bezemstelen tot rare punthoeden en gebroken toverstafjes.
‘Vergeef me de bende,’ zei de oude heks. ‘De spreuk waarmee ik alles kan opruimen vergt meer magie dan er nog is.’ Ze trok een doek van een meer dan manshoge spiegel die aan de verste muur van de stal hing.
Brunhilde haalde haar schouders op. ‘Een spiegel.’ Ze stalde haar paard en nam haar plunjezak met proviand en gereedschap en gooide die over haar schouder.
De oude heks lachte. Ze zwaaide met een hand en de spiegel lichtte op. Er verschenen gebouwen en straten.
‘Dat lijkt Hamelen wel.’
‘Damelen noem ik het,’ zei de oude heks. ‘Hamelen is Hier. Damelen is Daar.’
‘Ha-ha,’ zei Brunhilde droog. ‘Hoe werkt het?’
‘U kunt er zo doorheen stappen. Als uw gedachten maar zuiver zijn.’
‘Is dat alles?’
‘Nee,’ zei de oude heks. Ze rommelde in de puinberg en trok een zwart ijzeren zwaard tevoorschijn. ‘Hier, dat zult u nodig hebben.’
‘Dat is gietijzer. Dat breekt of buigt bij de eerste klap.’
‘Niet in Damelen. Oh, nee. En voor wat u zoekt is het een noodzaak.’
‘Wat zoek ik eigenlijk?’
‘In de bergen ten oosten van Damelen snurkt een draak op een grote stapel goud en juwelen. Breng mij een van zijn ogen. Drakenogen zijn magische bronnen. En neem voor jezelf zijn geslacht mee.’
‘Een draak?’ Brunhilde snoof, pakte het wapen, knikte even kort, haalde zich Drimmelin voor de geest en concentreerde zich op haar beeltenis. Vervolgens stapte ze de spiegel in.
***
Damelen was in veel opzichten een spiegelbeeld van Hamelen. De stal waar Brunhilde in uitkwam was verlaten, maar netjes opgeruimd. Ze gooide de plunjezak over haar schouder en begon oostwaarts te lopen.
De trol was niet de eerste die ze tegenkwam. Vlak buiten Damelen ontmoette ze een klein mannetje gekleed in groene bladeren. Hij zat op een boomstam en sprak haar aan. ‘Ey, ey, psst, psst!’
‘Wat wil je?’ zei Brunhilde.
Het mannetje keek om zich heen en haalde een klein, glinsterend zakje tevoorschijn. ‘Eenhoornpoeder, het echte spul. Een snuif en je ziet regenbogen.’
‘Sorry, niet geïnteresseerd,’ zei Brunhilde.
‘Aww, kom op, mijn bloedjes van kinderen hebben geen eten, harteloos wezen.’
Brunhilde opende haar plunjezak, pakte een stuk brood en gaf dat aan het mannetje. ‘Eet smakelijk.’
Het mannetje leek totaal overdonderd. ‘Maar. Maar. Dat kan niet.’
‘Hoezo?’
‘Je moet onderhandelen. Bieden, tegenbieden, afdingen, zo hoort het.’
‘Geen interesse, geen tijd. Ik zoek de draak in de oostelijke bergen.’
‘Wacht, wacht,’ zei het mannetje. ‘Dit vraagt om een tegengebaar. Hou vast.’ Hij overhandigde Brunhilde het glinsterende zakje en hij haalde een stukje perkament en een kooltje uit een van zijn zakken. Daarmee tekende hij een ruwe kaart van het gebied met een kruis waar de draak zich zou bevinden. Ook dat overhandigde hij aan Brunhilde. ‘Volgende keer dat we elkaar tegenkomen kom je niet weg met zomaar iets weggeven, dan wordt er onderhandeld en afgedongen.’ Hij knipte in zijn vingers en weg was hij.
Met de kaart in haar hand en het zakje in haar vestzak vervolgde Brunhilde haar weg. Dankzij de kaart ontweek ze de watervrouw van het bos, de wraakzuchtige bultenaar, de vierkoppige slang van de Knekelpas en het Kruipende Ding met Duizend Ogen in het Dodevrouwsmoeras. Dus die rotswandrovende trol was maar een klein obstakel voor haar.
De tweede dag kwam ze aan bij de voet van de hoogste berg van de bergketen, die op de kaart als “Hoogste Berg” was aangemerkt. De kaart toonde een slingerend pad tot aan een zwart cirkeltje waar een klein slangachtig wezen met vier pootjes was getekend.
Brunhilde keek omhoog en zag het pad dat steil omhoogliep. Wat je al niet over moet hebben voor de liefde van je leven. Stap voor stap begon ze de mijlenlange beklimming van de Hoogste Berg.
Halverwege haalde ze haar mantel en handschoenen uit haar plunjezak toen de temperatuur zo laag werd dat haar adem in witte wolken kwam. Enkel dor, sprieterig gras groeide nog op deze hoogte en ze had een weids uitzicht over de landen voorbij Damelen en heel in de verte de oceaan. Hoe het kwam wist ze niet, maar ze voelde dat dit land magie ademde. ‘Wie weet had de oude heks zelfs gelijk,’ mompelde ze. Met iets lichtere stap ging ze verder de berg op.
Het hol van het beest lag bezaaid met botten van mensen en dieren. Paarden, vermoedde Brunhilde. En ridders die netjes uit hun harnassen gepeld waren. Terzijde lag een grote stapel metalen platen en maliënkolders, wit uitgeslagen door de kou.
De donkere stem boven haar verraste Brunhilde en van schrik sprong ze een paar voet achteruit het pad af. ‘Hallo daar, mensje.’
Ze keek omhoog. Langzaam opende de rots een rood oog zo groot als een watermeloen. Sneeuw gleed langzaam van het honderden voeten lange lijf van het beest. Met een grauw pakte Brunhilde het zwarte ijzeren zwaard dat zelfs door haar handschoenen ijzig koud aanvoelde. Het volgende moment greep iets haar enkel en in een ogenblik hing ze ondersteboven boven de kop van de draak.
‘Wat leuk,’ bromde de draak. ‘Jullie ridders nemen altijd eetgerei voor me mee. En tandenstokers.’ Met een van zijn klauwen greep de draak het zwaard en trok het uit de handen van Brunhilde, maar het beest smeet het wapen snel van zich af. ‘Koud ijzer. Hoe durf je daarmee rond te lopen?’
‘Laat me los,’ schreeuwde Brunhilde die de ernst van de situatie, een paar voet boven de muil met messcherpe tanden, begon in te zien.
‘Nee hoor, daarvoor heb ik te veel honger,’ siste de draak. Zijn muil sperde zich wijd open en de klauw met daarin Brunhilde bewoog zich tot boven het gat.
Dat was het dan, Drimmelin. Het heeft niet zo mogen zijn… hmm, wacht eens even. Brunhilde frunnikte aan haar vestzak en trok het glinsterende zakje dat ze gekregen had van het kleine mannetje tevoorschijn. Laatste kans. Ze opende de rijgdraadjes en een fijne stofnevel viel uit het zakje, de muil van de draak in.
‘Oeaarghhhh,’ brulde de draak. Hij liet Brunhilde op de kale rotsen vallen en bedekte zijn ogen met zijn klauwen. ‘Regenbogen,’ riep hij. ‘En vrolijke liedjes. Laat het stoppen, dit is te wreed!’
‘Oh, ik zal je helpen, draak,’ fluisterde Brunhilde. Ze pakte het koud ijzeren zwaard op en met een stevige houw wipte ze het linkeroog van de draak uit zijn kop, sneed de zenuwen door en stopte het oog in haar plunjezak. Vervolgens liep ze – voorzichtig – naar de achterkant van het heftig kronkelende en jammerende serpent en vond daar zijn geslachtsdelen. Weer sloeg ze toe en ze gooide het kronkelende lid over haar schouder.
Zwaar beladen begon ze aan de afdaling terwijl het kermen en jammeren van de draak achter haar weerkaatste tegen de bergen.
Op de weg terug was het zwaard van koud ijzer een formidabel wapen tegen de magische wezens die haar belaagden, zeker nu ze zelf een sterke bron van magie bij zich droeg. Dag en nacht liep ze door tot ze bij zonsopgang uitgeput bij de stal in Damelen aankwam.
Brunhilde vloekte zachtjes toen ze het immense lijf van de draak zag, meermalen rond de stal gevouwen.
‘Zocht je iets, mensje? Een spiegel misschien?’ zei het serpent. Zijn linkeroog was alweer terug gegroeid.
‘Ik moet er langs, draak. Je hebt je oog weer terug, maar als je je leven niet wilt kwijtraken, dan moet je nu uit mijn weg gaan.’
‘Ik heb respect voor je wapens van koud ijzer en je moed, mensje. Vertel me dan een ding. Verbaas me. Mijn oog is magisch, de rest niet zo. Waarom nam je mijn geslachtsdelen mee? Als trofee?’
Brunhilde schudde haar hoofd. ‘Daarmee wil ik man worden zodat ik de liefde van mijn leven kan trouwen.’
Lichtjes van verbazing glinsterden in de ogen van de draak. ‘Werkelijk?’ Langzaam begon zijn lijf te schudden tot hij bijna lag te schateren op de grond.
‘Wat is er zo grappig?’ zei Brunhilde. Ze hield het zwaard nog wat steviger vast terwijl ze zocht naar een manier om in de stal te komen.
De draak boog zijn kop tot vlak voor Brunhilde. ‘Ik lach omdat jij, mensje, me daadwerkelijk hebt verbaasd.’ Langzaam kwamen de kronkels van het lange lijf van de draak omhoog tot ze een poort vormden die toegang gaf tot de schuur. ‘Ga terug naar je eigen wereld. Verbaas ze, zoals je mij verbaasd hebt. Mijn zegen heb je.’
Argwanend keek Brunhilde naar de kop van de draak en de toegang die hij zojuist gemaakt had. Voorzichtig stapte ze naar voren. Na een paar stappen begon ze te rennen – voor zover mogelijk met de lading drakenonderdelen die ze bij zich droeg – en met flinke vaart rende ze onder de kronkels door de stal in. Binnen rende ze verder en op volle snelheid dook ze door de spiegel.
***
Aan de andere kant viel ze uitgeput op de grond. Haar plunjezak viel open en het oog rolde eruit.
‘Goed, je bent terug,’ zei de heks. Ze wuifde over de spiegel die doofde.
Brunhilde draaide zich op haar rug. ‘Dat was… interessant,’ zei ze. Links van haar lag het oog. Ze tilde het op en hield het omhoog.
De oude vrouw nam het van haar aan. ‘Ja, ik voel de macht die erin zit,’ zei ze. Ze ging in kleermakerszit op de grond zitten met het oog op haar schoot. ‘Kleed je uit.’
‘Wat, nu? Ik heb net bijna vier dagen onafgebroken gereisd, ik ben moe.’
‘Wil je nu mannelijke geslachtsdelen of niet?’ vroeg de oude heks.
Brunhilde knipperde met haar ogen. De vermoeidheid was vergeten en ze begon snel haar beenstukken los te maken en ze trok de maliënkolder over haar hoofd uit. Even later was ze naakt.
‘Pak nu het drakengeslacht,’ zei de oude vrouw. ‘Plaats het tussen je benen.’
Brunhilde gehoorzaamde en terwijl de oude vrouw helende bezweringen uitsprak, begon het geslachtsdeel zich meer en meer te vormen naar haar lichaam. Ze voelde hoe het drakenvlees begon te versmelten met haar eigen vlees en uiteindelijk wendde ze haar ogen af toen ze zag hoe vlees, zenuwen en vet smolten en weer opgebouwd werden.
‘Het is klaar,’ sprak de oude heks. Ze knikte naar Brunhilde en reikte haar kleren aan. ‘Wees voorzichtig, dat is een substantieel ding.’
Brunhilde keek omlaag en reikte automatisch met haar hand. Het zag eruit en voelde als een echte mannenpenis. Of het werkte was nog een tweede. Dat deed haar aan Drimmelin denken en het was meteen duidelijk dat het geval tussen haar benen inderdaad werkte.
Met een grote grijns kleedde ze zich aan. Haar broek kreeg ze maar met moeite over haar heupen. ‘Wat een onhandig ding is het eigenlijk.’
‘Mannen zweren erbij,’ zei de oude heks.
‘En jij, wat ga je met je nieuwe magie doen?’
De oude heks lachte. Terwijl ze lachte, werd ze zichtbaar jonger, tot ze een jonge vrouw was. ‘Dat lachen was omdat ik nu de dood weer een hele tijd te slim af ben.’
‘Goed. Gedraag je. Als ik zo meteen koning van Hamelen ben, wil ik geen problemen met kwade magiërs of heksen.’
‘Vrees niet, ik heb andere plannen,’ zei de jonge heks.
Brunhilde zadelde haar paard, leidde het dier naar buiten en steeg op. Ze ging een paar keer anders zitten totdat haar nieuwe lichaamsdeel comfortabel op het zadel lag. ‘Verdraaid onhandig.’
Een half uur later reed ze de poort van het kasteel van Koning Aldafell binnen. Een flinke menigte van enkele honderden boeren, burgers en edelen had zich daar al verzameld.
‘Wat is hier aan de hand?’ vroeg Brunhilde een van de burgers.
‘Een trouwerij. Prinses Drimmelin trouwt vandaag met de kampioen van de Koning.’
‘Ik dacht dat ze met de winnaar van het toernooi zou trouwen?’
De burger haalde zijn schouder op. ‘Dat was al een week geleden. Misschien kon ze niet langer wachten. En je weet wat ze van lange mannen zeggen.’
‘Nee, maar ik kan me er iets bij voorstellen.’ Ze steeg af en werkte zich een weg naar voren toe.
Op een podium voor het bordes zag ze inderdaad de Koning en zijn kampioen, Roddrick van Kemp en Voorst staan. Drimmelin schreed statig van het bordes in de richting van het podium.
Brunhilde duwde zich verder naar voren, tot ze vlak voor het podium stond.
Koning Aldafell nam de hand van Drimmelin en presenteerde haar aan het aanwezige publiek dat klapte en floot. Hij hief zijn hand en de menigte werd stil.
‘Vandaag is een heuglijke dag. Mijn dochter, Drimmelin, zal vandaag in de echt verbonden worden. En een betere schoonzoon kan ik me niet wensen.’
Brunhilde voelde woede opborrelen. Was ze daarvoor naar Damelen gereisd, had ze daarvoor met trollen en draken gevochten? Om dan nu haar prijs voor haar neus weggeroofd te zien worden? Nee, dat nooit! Met drie gewaagde sprongen, vanaf de rug van een burger en via de schouders van twee forse boeren die vooraan stonden, belandde ze op het podium.
‘Jij weer?’ zeiden de Koning en Heer Roddrick in koor.
‘Ja, ik,’ zei Brunhilde. ‘Ik kom hier om geridderd te worden en de hand van Drimmelin op te eisen.’
Koning Aldafell zuchtte. Hij kwam voor Brunhilde staan en keek haar in de ogen. Ineens stak hij zijn hand in haar kruis. Brunhilde schrok van het onverwachte gebaar. De Koning echter schrok nog meer, dat was voor haar meteen duidelijk.
‘Wat is dat?’ zei de Koning.
‘Ik ben nu een man,’ zei Brunhilde, met luide stem. ‘En ik ben binnen een week teruggekeerd om geridderd te worden.’
Drimmelin kwam tussen hen in staan. ‘Onzin,’ zei ze. ‘Dat is maar vulling. Roddrick is tenminste een echte man, een die een vrouw als ik kan geven waar ze recht op heeft.’
‘Dat kan ik ook,’ zei Brunhilde. ‘Moet ik het bewijzen?’
Drimmelin vouwde haar armen over elkaar en trok haar neus op. ‘Leg ze voor mijn part naast elkaar, dan weten we er het fijne van.’
Heer Roddrick lachte met een diepe bas. Hij liep naar een tafel die op het podium was geplaatst, opende zijn broek en legde zijn geslacht op de tafel. ‘Zo, Bruun van Zevenvoorde, kom je eens met een echte man meten.’
Brunhilde pakte Drimmelin bij haar elleboog en trok haar mee naar de tafel. ‘U bent getuige, prinses.’ Ze opende haar broek en trok het drakengeslacht tevoorschijn. Het ding was monsterlijk naast het geslacht van Heer Roddrick.
Drimmelin gaf een gilletje en klapte in haar handen. Vervolgens sloeg ze haar armen om Brunhilde. ‘Met deze wil ik trouwen, vader!’
Koning Aldafell was een pragmatisch heerser. Hij haalde zijn schouders op en trok zijn zwaard. ‘In dat geval, Bruun van Zevenvoorde, sla ik je tot ridder.’ Zijn zwaard tikte Brunhildes schouders elk een keer aan. ‘En wat mij betreft kan de ceremonie meteen voltrokken worden.’
Roddrick van Kemp en Voorst stond nog met open mond naar Brunhilde te kijken, tot hij besefte dat hij uitgerangeerd was. Verslagen sloot hij zijn broek en blies een stille aftocht.
Het trouwfeest duurde de hele avond en die nacht zag Drimmelin vuurwerk, sterretjes en regenbogen en hoorde ze rare, vrolijke liedjes.
En ze leefden nog lang en gelukkig.
Hoewel.
Wat er verder gebeurde vertelt dit sprookje niet.
***
Andere sprookjes vertellen over een zoon en een dochter die voorspoedig opgroeiden, hoewel het draken van kinderen waren.
Vaak werden die begeleid door gefluisterde geruchten over Drimmelins derde zwangerschap waarin ze een vijftal eieren zo groot als babyhoofdjes produceerde, die na enkele maanden uitkwamen, waardoor er nu ineens vijf draakjes in het koninkrijk waren.
Om van de avonturen van de kwade heks met haar magische drakenoog maar niet te spreken en haar sinistere samenzwering met de wraakzuchtige voormalige kampioen van de koning.
Ja, dankzij Brunhilde en Drimmelin hadden de minstrelen voldoende om over te verhalen.
Brunhilde en Drimmelin – Mike Jansen
In 1991 publiceerde Mike Jansen zijn eerste fantasyverhaal in het toenmalige Ator Mondis. Sindsdien heeft hij drie Nederlandse romans, twee bundels korte verhalen (en daarnaast nog een in samenwerking met Michael Blommaert), een roman en een bundel in het Engels uitgegeven. Mike schrijft tegenwoordig voornamelijk in het Engels en vertaalt eigen werk naar het Nederlands en soms vice versa. Hij heeft al meer dan honderd korte verhalen gepubliceerd, zowel in het Nederlands als in het Engels, waarvan het merendeel sinds 2012. Daarnaast heeft hij de King Kong Award (1992), Fantastels (2012) en de Godijn Publishing Fantasy/SciFi Award (2020) gewonnen, evenals de Baarnse literatuurprijs en een flink aantal nominaties en shortlistnoteringen voor verhalenwedstrijden. Op uitgeefvlak verricht hij hand- en spandiensten voor Verschijnsel en voor JWKfiction in de USA.
Ben je geïnteresseerd in het werk van Mike Jansen, kijk dan op www.meznir.info
Meer verhalen als Brunhilde en Drimmelin? Kijk in onze rubriek Moderne Mythes: Verhalen!
Brunhilde en Drimmelin: © 2019-2024 Modern Myths
Reactie plaatsen